In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 8 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 5 juni 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 augustus 2022 de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. De rechtbank heeft eiseres op 16 september 2022 verzocht om binnen twee weken te reageren op de inwilligende beslissing, maar eiseres heeft niet gereageerd. De rechtbank concludeert hieruit dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), is verstreken. Eiseres heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Verweerder heeft alsnog een besluit genomen op 24 augustus 2022, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt verder dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in eerdere uitspraken heeft geoordeeld over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, met betrekking tot de mogelijkheid van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd is, en verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 24 augustus 2022, ongegrond. Eiseres heeft recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 418,50.