ECLI:NL:RBDHA:2023:7605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor gezinshereniging op basis van inburgeringsvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen op basis van het inburgeringsvereiste, waarbij verweerder stelde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor ontheffing. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en in haar nieuwe aanvraag verzocht zij om ontheffing op grond van bijzondere individuele omstandigheden, ondersteund door medische verklaringen. De rechtbank heeft op 9 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en referent, en verweerder door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. De medische verklaringen die aan de afwijzing ten grondslag lagen, werden als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de namens haar ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel “verblijf als gezins- of familielid bij de heer [naam referent] ” (referent).
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 24 juni 2022 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door referent en haar gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres beoogt verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot [naam referent] , referent. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
1.1.
Eiseres en referent zijn, blijkens de overgelegde en echt bevonden huwelijksakte, op 12 mei 2016 gehuwd. Zij hebben verweerder eerder op 22 november 2019 verzocht om afgifte van een mvv. Deze aanvraag is bij besluit van 24 februari 2020 afgewezen omdat niet was voldaan aan het middelen- en inburgeringsvereiste, en vanwege ontbrekende legalisatie van de huwelijksakte. Niet gebleken is dat eiseres tegen het besluit rechtsmiddelen heeft aangewend.
1.2.
Op 30 maart 2022 heeft eiseres opnieuw een mvv-aanvraag ingediend. Eiseres heeft daarbij verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste op grond van bijzondere individuele omstandigheden. In dit verband zijn bij de aanvraag drie medische verklaringen overgelegd:
  • van S.E. Moukheiber, arts, d.d. 21 januari 2022;
  • van B. Khoury, klinisch psycholoog, d.d. 27 januari 2022; en
  • van H. Srour, door eiseres gesteld behandeld psychiater, d.d. 27 september 2021.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste of voor ontheffing daarvan in aanmerking komt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Uit de verklaring van dr. Moukheiber en de door hem geraadpleegde deskundige Khoury, blijkt volgens verweerder dat eiseres geen medische klachten heeft. Verweerder heeft de verklaring van dr. Srour niet betrokken omdat dit niet een verklaring van een door verweerder aangewezen arts betreft, in de zin van artikel 3.10 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Voorts zijn de door eiseres aangevoerde individuele omstandigheden, te weten dat zij geestelijk niet in staat is het examen te behalen omdat zij niet kan lezen of schrijven en geen opleiding heeft genoten, volgens verweerder niet zodanig dat deze er objectief aan in de weg staan om het basisexamen inburgering in het buitenland af te leggen of voor (onderdelen van) het examen te slagen. Het gestelde analfabetisme van eiseres maakt het wellicht lastiger voor haar om voor het examen te slagen, maar dit neemt niet weg dat zij volgens verweerder kan slagen voor (onderdelen van) het basisexamen inburgering. Daartoe heeft verweerder gesteld dat het zelfstudiepakket geschikt is voor verschillende opleidingsniveaus en ook studiemateriaal beschikt voor analfabeten. Ook heeft verweerder gesteld dat het niet nodig is om te kunnen lezen en schrijven om de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) en Spreekvaardigheid (SV) te kunnen afleggen. Voor afwijking van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond van bijzondere omstandigheden ziet verweerder daarom geen aanleiding. Tot slot ontbreekt ook een antecedentverklaring en is volgens verweerder de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat een belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ontheven moet worden van het inburgeringsvereiste, omdat zij psychische klachten heeft in de vorm van een verstandelijke handicap. Ter onderbouwing is gewezen op de verklaring van haar behandeld psychiater dr. Srour, waaruit blijkt dat zij lijdt aan een “
mild intellectual disability F-70 with development disorder of scholistic skills F. 81.9.” Volgens eiseres blijkt hieruit dat zij een IQ heeft van tussen de 55 en 70. Eiseres heeft betoogd dat de verklaringen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd onzorgvuldig zijn. Daartoe heeft eiseres gesteld dat dr. Moukheiber ten onrechte niets heeft aangegeven over de cognitieve vaardigheden van eiseres en dat Khoury haar conclusie ten onrechte enkel op de verklaringen van eiseres heeft gebaseerd en geen eigen onderzoek heeft verricht. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat verweerder de verklaring van Khoury ten onrechte heeft aangemerkt als een verklaring van een arts, omdat zij dit niet is. Gelet op de verklaring van dr. Srour had verweerder eiseres moeten laten onderzoeken door een psychiater of zij verstandelijk gehandicapt is, aldus eiseres. Verder is eiseres van mening dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd en dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar de mogelijkheid te geven om alsnog een antecedentenverklaring in te dienen. Tot slot bestrijdt eiseres de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het basisexamen inburgering is een voorwaarde voor het verlenen van de door eiseres gevraagde mvv die voortvloeit uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), gelezen in samenhang met artikel 3 van de Wet inburgering.
Ontheffing van het behalen van het basisexamen inburgering is mogelijk op grond van bijzondere individuele omstandigheden, zoals volgt uit artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), gelezen in samenhang met paragraaf B1/4.7 van de Vc 2000 en artikel 3.10 van het VV 2000.
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres het basisexamen inburgering niet heeft gehaald. In bezwaar heeft eiseres haar uitslagen op het onderdeel KNS overgelegd waaruit blijkt dat zij driemaal een onvoldoende heeft gehaald. Partijen verschillen van mening of eiseres in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste, vanwege haar medische omstandigheden. Volgens paragraaf B1/4.7 van de Vc 2000 en artikel 3.10 van het VV 2000 moeten de medische omstandigheden blijken uit een medische vragenformulier dat is ingevuld door een arts die is aangewezen door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres vanwege medische omstandigheden zich niet kan voorbereiden op het examen of het examen niet kan afleggen. De medische verklaringen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, acht de rechtbank onvoldoende. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.4.
In de medische vragenlijst verwijst dr. Moukheiber in het kader van de vraag of sprake is van een psychische stoornis of verstandelijke beperkingen (vraag 4) naar het verslag van de deskundige Khoury. In het rapport van Khoury is het volgende opgenomen:
“ [naam] is a [leeftijd] married female homemaker with no children. She got married 6 years ago to her husband who lives in Holland for the past 20 years.
She has never been to school and has not learned reading and writing. She can do basic calculations needed for buying and paying for her needs.
When assessed for any mental disorder, she denied any current symptoms as well as any history of mental problems. Therefore, it can be concluded that [naam] does not suffer from any mental disorder, as per her reporting.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze rapportage naar wijze van totstandkoming onzorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent omdat is volstaan met een psychiatrische anamnese op basis van één bron: de verklaringen van eiseres.
De rechtbank volgt eiseres in het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar het cognitieve vermogen van eiseres, nu psychiatrisch onderzoek samen met de anamnese de basis vormt voor psychiatrische diagnostiek. In dit verband acht de rechtbank verder van belang dat in de medische vragenlijst de vraag 4b niet is beantwoord, in weerwil van wat is aangegeven in de standaardbrief bij de vragenlijst. De rechtbank volgt verweerder niet in het ter zitting ingenomen standpunt dat een zelfstandig onderzoek en het stellen van aan diagnose te ver zou gaan. Uit de standaardbrief bij de vragenlijst volgt immers dat het de deskundige vrij staat om een psychiatrisch onderzoek uit te voeren of aanvullende psychologische testen af te nemen, alsook overleg te voeren met de behandelend arts. Uit de verklaring van Khoury blijkt niet dat eiseres gevraagd is naar haar behandelend arts, terwijl zij bij de aanvraag een verklaring van haar – naar gesteld – behandelend psychiater heeft overgelegd.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Weliswaar betreft het hier geen deskundigenadvies in de gebruikelijke zin omdat het aan eiseres is om aan te tonen dat zij niet in staat is het examen af te leggen, maar het doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de vergewisplicht van verweerder nu dit advies door verweerder ten grondslag wordt gelegd aan de afwijzing en eiseres ingevolge artikel 3.10 van het VV 2000 verplicht is onderzoek te laten doen bij een door verweerder aangewezen arts. Het onderzoek door de aangewezen arts moet daarom zorgvuldig en volledig zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer omdat het besluit reeds onvoldoende gemotiveerd is met betrekking tot de gestelde verstandelijke beperking op grond waarvan ontheffing van het inburgeringsvereiste is verzocht. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken omdat het hier enerzijds gaat om gezinshereniging maar anderzijds waarschijnlijk een nieuw medisch onderzoek in Libanon moet worden opgestart.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiseres is vrijgesteld van het griffierecht hoeft verweerder dit niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.