ECLI:NL:RBDHA:2023:7576
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM voor verblijf moeder bij meerderjarige zoon
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 mei 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 22 december 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en haar meerderjarige zoon, referent. De rechtbank stelt vast dat de banden tussen hen niet uitstijgen boven de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en volwassen kinderen. Eiseres en referent hebben al meer dan 30 jaar niet samen gewoond, en referent heeft een gezin in Nederland gehad. De staatssecretaris heeft ook de medische situatie van referent in overweging genomen, maar concludeert dat hij zelfstandig kan functioneren en geen exclusieve afhankelijkheid van eiseres heeft.
De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris in de belangenafweging terecht het algemene belang van de Nederlandse overheid zwaarder heeft laten wegen dan het persoonlijke belang van eiseres en referent. De afwijzing van de aanvraag blijft in stand, en het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.