ECLI:NL:RBDHA:2023:7572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
C/09/639587 / JE RK 22-2584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 16 mei 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 13 december 2022 is ingediend. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, die bij de vader verblijven, verlengd tot 14 augustus 2023. De kinderen zijn [minderjarige01], [minderjarige02], [minderjarige03] en [minderjarige04], met verschillende geboortedata en woonplaatsen. De vader en moeder van de kinderen zijn betrokken in deze procedure, waarbij beide ouders door hun advocaten zijn vertegenwoordigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds gronden zijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing, gezien de huidige situatie waarin de vader geen ruimte biedt voor contact met de moeder en er zorgen zijn over de opvoedsituatie. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders samenwerken met de jeugdbeschermer en dat er aandacht moet zijn voor het contact tussen de kinderen en hun ouders. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639587 / JE RK 22-2584
Datum uitspraak: 16 mei 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 13 december 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2010 te [geboorteplaats01] ,
  • [minderjarige03], geboren op [geboortedatum03] 2012 te [geboorteplaats01] ,
  • [minderjarige04], geboren op [geboortedatum04] 2017 te [geboorteplaats01] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt te Den Haag.

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats02] , gemeente [plaats01] ,
advocaat: mr. M.A. Spek te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking van 17 januari 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging verlengd de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, in de categorie overig, te weten bij de vader met gezag, van 26 januari 2023 tot 26 mei 2023, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder ook:
- voornoemde beschikking van 17 januari 2023;
- de update van de gecertificeerde instelling van 10 mei 2023 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de vader van 11 mei 2023.
Op 16 mei 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- [naam01] en [naam02] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige01] en [minderjarige02] zijn voorafgaand aan de zitting individueel in de raadkamer gehoord.

Feiten

- [minderjarige01] verblijft bij de moeder. [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] verblijven bij de vader.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het toewijzen van het aangehouden deel van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] bij de vader met gezag, voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 14 augustus 2023). De gecertificeerde instelling handhaaft het verzoek voor de uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader met gezag niet. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
De gecertificeerde instelling heeft nog onvoldoende kunnen onderzoeken wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot (het in deeltijd) terugplaatsen van de kinderen bij de moeder, door het gebrek aan samenwerking en wantrouwen naar de hulpverlening vanuit de vader. De vader heeft een ander idee dan de gecertificeerde instelling over hoe de beschikking van 17 januari 2023 moet worden uitgelegd en geeft dan ook geen toestemming voor uitbreiding van het contact met de moeder. Dit leidt tot verwijdering tussen de kinderen onderling en tussen de kinderen en de vader en de moeder. De gecertificeerde instelling heeft de zorg dat de kinderen niet ervaren dat zij de keuze hebben om naar beide ouders te gaan, maar dat ze voelen dat ze voor één ouder moeten kiezen. In de huidige situatie ontstaat er bij hen een loyaliteitsconflict en leren zij om niet te vertrouwen op de volwassenen om hen heen. [minderjarige01] woont nu bij de moeder en heeft geen contact meer met de vader, nadat de vader had aangegeven zijn handen van [minderjarige01] af te trekken door haar gedrag. De gecertificeerde instelling vreest dat er straks geen andere optie meer is dan de kinderen te scheiden en afzonderlijk voor hen te bepalen of ze bij de vader of de moeder moeten verblijven. Het plan is nu dat in een Moreel Beraad zal worden onderzocht wat de beste optie is voor de kinderen en waar hun perspectief ligt, nu er zorgen zijn over schadelijk oudergedrag bij beide ouders.
Er is namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek tot de uithuisplaatsing van [minderjarige04] . Er heeft geen vooruitgang in de situatie plaatsgevonden sinds de zitting van 17 januari 2023. De moeder heeft slechts contact met [minderjarige01] en [minderjarige04] , en niet met haar andere kinderen. De vader werkt niet mee aan de uitbreiding van het contact met de kinderen, terwijl deze opdracht duidelijk in de voornoemde beschikking stond. Er is nooit gebleken dat [minderjarige04] onveilig is bij de moeder en de moeder heeft het gevoel dat zij op deze manier niet de kans krijgt om invulling te geven aan haar moederrol. De moeder mist de kinderen heel erg en denkt dat het goed is als de eerste stap wordt dat [minderjarige04] weer bij haar komt wonen en dat er een zorgregeling wordt vastgesteld met de vader. [minderjarige03] en [minderjarige02] zijn ook altijd welkom. De moeder staat er achter als [minderjarige04] en [minderjarige01] contact willen met hun vader. De moeder vindt dat [minderjarige04] met de hulp van VUHP weer bij haar zou kunnen wonen en dat de uithuisplaatsing voor haar niet nodig is.
Er is door en namens de vader ingestemd met het verzochte, maar de vader heeft ter zitting wel aangegeven dat hij zou willen dat [minderjarige01] weer bij hem zou wonen. De vader heeft moeite met de uitbreiding van het contact tussen de moeder en de kinderen, omdat nu nog onduidelijk is of de moeder haar emoties onder controle kan houden in het bijzijn van de kinderen. De vader heeft zorgen om de veiligheid van de kinderen bij de moeder en de draagkracht van de kinderen en is van mening dat de jeugdbescherming onvoldoende concreet is in hoe er voorkomen kan worden dat het weer mis gaat bij de moeder. De vader vindt dat hier meer zicht op moet komen. [minderjarige04] kan niet worden teruggeplaatst bij de moeder totdat haar veiligheid kan worden gewaarborgd, omdat zij nog erg afhankelijk is van haar opvoeders en nog niet zelf kan aangeven wanneer er iets mis is. Verder heeft de vader het gevoel dat de gecertificeerde instelling blijft zeggen dat de vader de kinderen dingen wijsmaakt, terwijl de kinderen zelf juist steeds opener worden over wat er in het verleden is voorgevallen. De vader is daarom blij dat er een wisseling komt van jeugdbeschermers.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De kinderrechter constateert dat het in de afgelopen periode niet is gelukt om te kijken wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot het (gedeeltelijk) terugplaatsen van de kinderen bij de moeder. Hoewel duidelijk is dat [minderjarige03] zich erg goed heeft ontwikkelt bij de vader en dat [minderjarige02] het fijn vindt bij hem, is het zorgelijk dat de vader geen ruimte lijkt te bieden voor contact met de moeder. Verder is er sprake geweest van een zeer moeizame relatie tussen de vader en de jeugdbeschermer, wat ertoe heeft geleid dat er minder vooruitgang heeft plaatsgevonden dan in het belang van de kinderen zou moeten. De kinderrechter overweegt evenwel dat het op dit moment nog niet mogelijk is om de [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] terug te plaatsen bij de moeder. [minderjarige02] en [minderjarige03] hebben in de afgelopen periode geen contact meer met de moeder gehad en [minderjarige04] heeft slechts zeer beperkt begeleid contact gehad met de moeder. De overgang naar een gehele terugplaatsing zou daarom op dit moment te groot zijn. Om die reden zal het restant verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] worden toegewezen. Naar het oordeel van de kinderrechter is het wel noodzakelijk dat in de komende periode zicht komt op hoe de opvoedsituatie van de kinderen zich ontwikkelt bij de vader. Tot op heden is dit door een gebrek aan medewerking van de vader niet gelukt. Verder moet er onverminderd worden ingezet op het bezien van de mogelijkheden van het (herstellen van) contact tussen de kinderen en de moeder. Daarbij zal de situatie van elk kind afzonderlijk bezien moeten worden. [minderjarige02] heeft aan de kinderrechter te kennen gegeven geen contact meer met haar moeder te willen. De kinderrechter benadrukt het belang van het stimuleren van contact met de andere ouder door zowel de vader als de moeder. Hierdoor krijgen de kinderen het gevoel niet te hoeven kiezen tussen hun ouders. De kinderrechter is van oordeel dat het erg zorgelijk is dat er nu sprake lijkt van een loyaliteitsconflict bij de kinderen waarbij zij onderling ook van elkaar verwijderd raken. Ter zitting is gebleken dat de huidige jeugdbeschermer zal worden vervangen. Het is in de komende periode van groot belang dat de vader en de moeder de samenwerking met de nieuwe jeugdbeschermer met een open blik aangaan en dat zij de benodigde hulpverlening (blijven) accepteren.
De kinderrechter constateert dat het niet langer noodzakelijk is om te beslissen over de machtiging tot de uithuisplaatsing van [minderjarige01] , nu de gecertificeerde instelling dit verzoek niet langer handhaaft. Wel dient aandacht te zijn voor haar wens om contact te hebben met haar zusjes en broer.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging
[minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04]gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in de categorie overig, bij de vader met gezag, van 26 mei 2023 tot 14 augustus 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
stelt vast dat er niets meer te beslissen valt over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023 door mr. M. P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.