ECLI:NL:RBDHA:2023:7561
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, was het niet eens met het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen. Na bezwaar tegen dit primaire besluit, heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde op basis van de artikelen 6:5 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat een verzoekschrift ten minste de gronden van het verzoek bevat. Aangezien verzoeker geen gronden heeft ingediend, kon de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk behandelen. Verzoeker is eerder door de voorzieningenrechter verzocht om gronden in te dienen, maar heeft hierop niet gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.