ECLI:NL:RBDHA:2023:7558
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In de zaak tussen [naam], verzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door verweerder op 10 november 2022 niet in behandeling is genomen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Bovendien is er geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar, terwijl de termijn daarvoor inmiddels is verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.