ECLI:NL:RBDHA:2023:7556
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen inreisverbod wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod. Eiser, wiens naam niet is vermeld, had op 13 september 2021 een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 24 september 2021 een verzoek ingediend tot opheffing van dit inreisverbod, dat door de staatssecretaris werd aangemerkt als een beroepschrift tegen het besluit tot uitvaardiging van het inreisverbod. De rechtbank heeft dit verzoek gelijkgesteld met een beroep tegen het bestreden besluit van 13 september 2021.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien het beroepschrift van eiser geen gronden bevatte, heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om deze gronden alsnog in te dienen. Eiser heeft echter op de verzoeken van de rechtbank, verzonden op 27 december 2021 en 13 juni 2022, geen reactie gegeven.
Gelet op het ontbreken van ingediende gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.