ECLI:NL:RBDHA:2023:7553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 17 maart 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting, maar dat zijn gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser, dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat de trouwplannen van de eiser met zijn vriendin in België geen aanleiding gaven om een lichter middel toe te passen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10649
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. Eiser heeft geweigerd om te verschijnen en heeft op 17 april 2023 een afstandsverklaring ondertekend. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3i niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3i zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan de verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft trouwplannen met zijn vriendin in België. In België woont hij op een vast adres, traceerbaar voor verweerder.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij niet zelfstandig zal terugkeren naar Marokko, omdat hij daar de middelen niet voor heeft. Verder hoefde verweerder in de trouwplannen van eiser en zijn adres in België geen aanleiding te zien om een lichter middel toe te passen. Het terugkeerbesluit dat aan eiser is opgelegd geldt voor het hele Schengengebied, en eiser heeft geen verblijfsrecht in België. Hij mag dus ook niet in België verblijven. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd waarom in de medische en psychische omstandigheden van eiser geen aanleiding is gezien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel.
Conclusie
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.