ECLI:NL:RBDHA:2023:7552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
21-1064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor uitbreiding gemengd teeltbedrijf wegens strijd met bestemmingsplan en rechtszekerheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023, zaaknummer SGR 21/1064, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 24 december 2020 beoordeeld. Dit besluit verleende vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een gemengd teeltbedrijf op de locatie Langevelderlaan 4 te Noordwijk. Eiser, die direct tegenover het bedrijf woont, stelt dat de uitbreiding zijn uitzicht op het bollenlandschap blokkeert en dat het college niet heeft beoordeeld of de vergunning leidt tot een onevenredige aantasting van zijn uitzicht. Hij betoogt verder dat de uitbreiding in strijd is met het geldende bestemmingsplan en provinciaal beleid, en dat het bedrijf niet als 'bestaand' kan worden aangemerkt volgens de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. De rechtbank stelt vast dat de uitbreiding van het bedrijf niet voldoet aan de bestemmingsplanregels en dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen het zonder juridische basis aanmerken van het bedrijf als 'bestaand'. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke onderbouwing voor dergelijke vergunningen en de bescherming van de belangen van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Noordwijk, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (het college)

gemachtigde: S.M.W. Verouden, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 24 december 2020.
Met het bestreden besluit van 24 december 2020 heeft het college vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het bedrijf op de locatie Langevelderlaan 4 te Noordwijk.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4], namens vergunninghoudster, en
de gemachtigde van vergunninghoudster.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze procedure ter zitting geschorst en bepaald dat het college in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk 15 februari 2023 (1) een toelichting te geven op het al dan niet van toepassing zijn van het gebruiksovergangsrecht en (2) om gedeputeerde staten van Zuid-Holland te vragen of voor het bedrijf van vergunninghoudster ontheffing verleend kan worden van artikel 6.8 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (de Omgevingsverordening) ten aanzien van het bestaande gebruik. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat beide andere partijen daar uiterlijk tot 1 maart 2023 op kunnen reageren.
Het college heeft bij brief van 14 februari 2023 een nadere uiteenzetting gegeven.
Nadat de rechtbank op verzoek van eiser heeft ingestemd met een verlenging van de termijn, heeft eiser bij brief van 30 maart 2023 een reactie ingediend.
Partijen hebben de rechtbank reeds ter zitting toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 oktober 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van een gemengd teeltbedrijf op de locatie Langevelderlaan 4 te Noordwijk. De aanvraag voorziet in het bouwen van een nieuwe kas met een oppervlakte van ongeveer 5.100 m2 en een schaduwhal van ongeveer 900 m2. Een en ander is inmiddels gerealiseerd. De oude kas en schaduwhal zijn gesloopt. Voor de opvang van het regenwater en drain/condenswater zijn twee watersilo’s gebouwd. De bouwhoogte van de kassen bedraagt circa 6,3 meter.
Het bestreden besluit is conform artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft met ingang van 29 juli 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Eiser heeft daartegen een zienswijze ingediend.
De raad van de gemeente Noordwijk heeft in de vergadering van 16 december 2020 besloten om een verklaring van geen bedenkingen te verlenen voor dit project.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo wegens strijd met de doeleindenomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming en overschrijding van het bebouwingsvlak. Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het bestreden besluit is conform artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb.
Dit besluit is blijkens de brief van het college van 23 februari 2021 pas op 23 februari 2021 gepubliceerd en vanaf 24 februari 2021 ter inzage gelegd, op de grond dat de publicatie van 5 januari 2021 niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Dit betekent, gelet op artikel 6:8, vierde lid, van de Awb, dat de beroepstermijn pas vanaf 24 februari 2021 is gaan lopen. Het beroepsschrift van 5 februari 2021 is dus prematuur ingediend, maar eiser heeft bij brief van 4 maart 2021, dus binnen de beroepstermijn, nogmaals beroep ingesteld.
5. Eisers woning bevindt zich direct tegenover het bedrijf van vergunninghoudster. Eiser heeft vanuit zijn woning zicht op het bollenlandschap en het bedrijf van vergunninghoudster. Eiser is dan ook belanghebbende bij het bestreden besluit.
6. Eiser voert aan dat door de vergroting van het bouwvlak zijn uitzicht op het onbebouwde bollenlandschap voor ongeveer 50% wordt geblokkeerd, waardoor zijn woning waarde verliest.
Het college had volgens eiser moeten beoordelen of verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van zijn uitzicht. Hij stelt daarnaast dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het gemengd teeltbedrijf van vergunninghoudster in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De onderbouwing ten aanzien van de ruimtelijke impact als gevolg van het toestaan van een gemengd teeltbedrijf ten opzichte van een bollenbedrijf, danwel een adequate landschappelijke inpassing, ontbreekt. Eiser voert verder aan dat de uitbreiding van het gemengd teeltbedrijf in strijd is met zowel provinciaal als gemeentelijk beleid en daarom niet in stand kan blijven. Zo is niet voldaan aan de definitie van bestaand gebruik zoals opgenomen in artikel 6.8 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (de Omgevingsverordening), aldus eiser.
7. Het college heeft zijn standpunt ten aanzien van de bestemming toegelicht. In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse een bestemming voor een regulier agrarisch bollenteeltbedrijf gegeven, maar dat is destijds gedaan in afwachting van de concretere toekomstplannen van dit bedrijf. Volgens het college is het bedrijf van vergunninghoudster in feite een “gemengd teeltbedrijf”, als bedoeld in artikel 1.47 van de planregels. De huidige bedrijfsvoering wordt getypeerd als een gemengd teeltbedrijf omdat de teelt onder glas in omvang en betekenis gelijkwaardig is aan de teelt op open grond. Daar komt bij dat de gevraagde maatvoering nu in het provinciaal ruimtelijk beleid past, aldus het college.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, dat op 13 april 2017 is vastgesteld. Het perceel van vergunninghoudster heeft hierin de enkelbestemming “Agrarisch-Bollenteelt-Bollenzone 1”.
Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.11 onder b;
b. ter plaatse van de aanduiding van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gemengde teelt' een gemengd teeltbedrijf;
c. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
1. bollenvelden;
2. grootschalige openheid;
3. kenmerkende landschapsstructuur;
4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
(…);
h. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water op perceelsniveau, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
Op grond van artikel 3.2, aanhef en onder e, van de planregels mag op deze gronden 3.000 m² aan ondersteunend glas worden gebouwd.
In artikel 3.3.2 van de planregels is bepaald dat het college ten behoeve van uitbreiding oppervlakte bedrijfsbebouwing onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2, onder e, teneinde de maximale oppervlaktemaat van 3.000 m² voor bedrijfsgebouwen, géén glas of ondersteunend glas zijnde, te kunnen vergroten tot maximaal 6.000 m² per bouwvlak.
Ingevolge artikel 1.47 van de planregels wordt onder een “gemengd teeltbedrijf” verstaan: een bedrijf dat in gelijke mate zowel gericht is op het duurzaam en intensief telen van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
9. De rechtbank oordeelt dat de uitbreiding van het bedrijf van vergunninghoudster in strijd is met artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, aangezien het bedrijf geen bollenteeltbedrijf is als bedoeld in artikel 1.11, onder b, van de planregels. Daarnaast ontbreekt op de verbeelding ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gemengde teelt', zodat evenmin is voldaan aan artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels. Het bedrijf van vergunninghoudster is dus niet positief bestemd. Verder voldoet de uitbreiding niet aan de planregels, omdat het bebouwingsvlak door de bouw van de kassen, de schaduwhal en de watersilo’s wordt overschreden.
10. De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de voorgeschiedenis van de totstandkoming van de bestemming ter plaatse – voor zover relevant – dat uit de Nota inspraak en overleg (ruimtelijkeplannen.nl) blijkt dat vergunninghoudster tegen het ontwerpbestemmingsplan “Landelijk Gebied” in 2014 een zienswijze heeft ingediend.
Vergunninghoudster heeft verzocht de bouwmogelijkheden aan de Langevelderlaan 4 te verruimen om zo de continuïteit en de ontwikkeling van het bedrijf te garanderen.
Concreet heeft vergunninghoudster verzocht om 6.000 m² aan kassen toe te staan en het bouwvlak te vergroten tot 15.000 m2 . Deze zienswijze is als volgt beantwoord: “Het bedrijf aan de Langevelderlaan 4 is geen bestaand ‘gemengd bedrijf’ bij welke categorie bedrijven wel 6.000 m² glas is toegestaan. Een gemengd bedrijf wordt beoordeeld op het bestaande glasareaal dat op de locatie zelf aanwezig is. Nu is er volgens opgave 1.800 m² glas aanwezig. Dat is inderdaad beneden de grensmaat van 3.000 m², waarboven kan worden gesproken van een gemengd bedrijf.”
11. De rechtbank overweegt dat gelet op het ontbreken van een positieve bestemming van het kennelijk feitelijk (reeds jaren) bestaande gebruik als gemengd bedrijf, alsmede de eerdere bestuurlijke afweging om het bedrijf niet als ‘bestaand gemengd bedrijf’ te kwalificeren het rechtszekerheidsbeginsel zich er tegen verzet om, met een beroep op de voorgeschiedenis, het bedrijf van vergunninghouder zonder juridische basis alsnog aan te merken als ‘bestaand’ in de zin van artikel 6.8 van de Omgevingsverordening. Daarmee vervalt tevens het beroep op artikel 6.17, tweede lid onder b, van die verordening, te weten de uitbreidingsmogelijkheid tot 6.000 m² kassen per bedrijf.
12. De rechtbank heeft voorts met het oog op finale geschilbeslechting en de omstandigheid dat niet in geschil lijkt dat het bedrijf van vergunninghouder feitelijk wel een reeds jaren bestaand gemengd bedrijf is en het college bestuurlijk met het verzoek instemt, het college tijdens de behandeling ter zitting verzocht om (1) een toelichting te geven op het al dan niet van toepassing zijn van het gebruiksovergangsrecht en (2) om gedeputeerde staten van Zuid-Holland te vragen of voor het bedrijf van vergunninghoudster ontheffing verleend kan worden van artikel 6.8 van de Omgevingsverordening ten aanzien van de juridische omschrijving van bestaande gebruik.
13. Het college heeft bij brief van 14 februari 2023 geconcludeerd dat sprake is van een bestaand gemengd teeltbedrijf, omdat daarvan reeds ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” sprake was. Helaas is bij de vaststelling van het bestemmingsplan miskend, dat ten behoeve van de bedrijfsuitoefening ter plaatse en elders meer dan 3.000 m² kasruimte in gebruik was en dus sprake was van een bestaand gemengd teeltbedrijf. Noch in het bestemmingsplan, noch in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 (ISG) is daarbij bepaald dat dit oppervlak aan duurzaam in gebruik zijnd glas op of (na)bij het betreffende perceel moet liggen. Verder heeft het college in deze brief aangegeven dat vergunninghoudster in het verleden een principeverzoek heeft gedaan om tot 8.200 m² kasruimte uit te kunnen breiden, hetgeen niet op toestemming kon rekenen van de provincie Zuid-Holland. Naar aanleiding hiervan is door de gemeente Noordwijk en de provincie overleg gevoerd en een bedrijfsbezoek gebracht aan Langevelderlaan 4. Daarbij is geconcludeerd dat in overeenstemming met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 (ISG) voor de provincie het vergroten van bouwvlakken voor glas voor gemengde bedrijven – mede in relatie tot de gewenste herstructurering en schaalvergroting – geen taboe was.
14. De rechtbank constateert dat het college zijn standpunt zoals eerder ingenomen heeft herhaald. Wat de oorzaak van deze herhaling van zetten ook is, voor de rechtbank bestaat bij deze stand van zaken uiteraard geen aanleiding om haar oordeel omtrent de doorslaggevende werking van het rechtszekerheidsbeginsel te wijzigen.
15. Het voorgaande brengt met zich mee dat het college voor een goede ruimtelijke onderbouwing van het project, zoals vereist in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo niet kan verwijzen naar het bestaand gebruik als bedoeld in artikel 6.8 van de Omgevingsverordening en de daarmee samenhangende uitbreidingsmogelijkheden als bedoeld in 6.17, tweede lid onder b, van die verordening, zodat de vereiste onderbouwing en daarmee een deugdelijke motivering van het bestreden besluit ontbreekt.
16. Gelet hierop kunnen de overige beroepsgronden van eiser onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18. De rechtbank merkt hierbij op dat het college alsnog een verklaring van de provincie zal kunnen overleggen dat kan worden ingestemd met het vergunde project, danwel ontheffing wordt verleend van het bepaalde ten aanzien van ‘bestaand’ gebruik.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 december 2020;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.