ECLI:NL:RBDHA:2023:7534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een Eritrese asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 3 mei 2023, wordt de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld die aan eiseres, een Eritrese asielzoeker, is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en is ingesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel, waaronder het risico dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft verklaard niet mee te willen werken aan haar overdracht naar Duitsland, wat door de rechtbank als een significant risico op onderduiken wordt beschouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling kon worden toegepast.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en wijst zij ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier S.L.L. Rovers, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1978.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank moet beoordelen of de maatregel rechtmatig aan eiseres is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Zijn aan de maatregel voldoende gronden ten grondslag gelegd?
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres betwist niet dat verweerder de zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd.
5. Wat betreft de zware grond 3k heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar het verslag van het vertrekgesprek van 25 januari 2023. Uit dit verslag blijkt dat de regievoerder, ondanks dat nog niet duidelijk is of eiseres moet worden overdragen aan Duitsland, alvast van eiseres wil weten of zij bereid is om mee te werken aan overdracht. Eiseres antwoordt daarop dat zij niet van plan is om mee te werken en dat ze zich zelfs zal verstoppen om een overdracht te voorkomen. Op basis van deze verklaring heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eiseres niet zal meewerken aan een overdracht. Gelet daarop en gezien de naderende uiterste overdrachtsdatum van 27 maart 2023, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware grond 3k aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 2022 [2] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Anders dan in die uitspraak, heeft eiseres niet alleen verklaard niet mee te zullen werken, maar heeft zij ook expliciet verklaard dat zij zich zal verstoppen om een overdracht te voorkomen. De rechtbank ziet daarbij geen reden waarom verweerder dat niet serieus heeft kunnen nemen. Ter zitting is gebleken dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 maart 2023 een ordemaatregel heeft getroffen die inhoudt dat de overdracht van eiseres aan Duitsland achterwege blijft totdat de hoger beroepstermijn is verstreken en de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het resterende deel van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ook dit kan niet afdoen aan de conclusie dat verweerder op grond van de gedragingen van eiseres ervan uit mag gaan dat het risico bestaat dat eiseres (uiteindelijk) niet zal meewerken aan haar overdracht.
6. Wat betreft de zware grond 3m heeft verweerder gemotiveerd dat de uiterste overdrachtsdatum in de nabije toekomst ligt, namelijk op 27 maart 2023. Daarbij heeft eiseres aangegeven niet mee te willen werken aan overdracht en zich te zullen verstoppen om overdracht te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze motivering voldoende nader toegelicht waarom sprake is van een significant risico op onderduiken en voldoet deze motivering aan de vereisten als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020. [3]
7. Met de zware gronden 3a, 3k en 3m is er al voldoende grondslag voor de maatregel en behoeven de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, geen bespreking meer.
Heeft verweerder een lichter middel moeten toepassen?
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een significant risico op onderduiken door eiseres. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling kon worden toegepast.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
9. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013
2.NL22.18999