ECLI:NL:RBDHA:2023:7519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL 22.24512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende opschorting van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een Sierraleoonse verzoekster om een voorlopige voorziening. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 30 november 2022 was genomen, waarin haar aanvraag om opschorting van vertrek buiten behandeling was gesteld. De verzoekster heeft op 6 april 2023 een beslissing ontvangen op haar bezwaarschrift, maar heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat de vereiste connexiteit aan het verzoek is komen te ontvallen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, en heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24512

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

geboren op [geboortedatum],
van Sierraleoonse nationaliteit
V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar tegen verweerders besluit van 30 november 2022.
Verweerder heeft op 6 april 2023 beslist op het bezwaarschrift van verzoekster.
Verzoekster heeft geen beroep ingediend tegen de beslissing op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Op grond van artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aangezien verweerder bij besluit van 6 april 2023 op het bezwaar van verzoekster heeft beslist, waartegen verzoekster vervolgens geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is, gelet op artikel 8:81, tweede lid, Awb de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te ontvallen.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.