ECLI:NL:RBDHA:2023:7515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
09/320597-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot ambtsdwang en bedreiging, veroordeling voor vernielingen aan woningen van politieagenten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot ambtsdwang, bedreiging en vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot ambtsdwang, omdat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de ambtelijke hoedanigheid van de gedwongene. Ook de beschuldiging van bedreiging werd verworpen, aangezien het gooien van een steen tegen een ruit niet als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor drie vernielingen aan de woningen van politieagenten, gepleegd in de periode van 8 november 2022 tot en met 11 november 2022. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deze vernielingen opzettelijk en wederrechtelijk had gepleegd, en dat hij dit deed in vereniging met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van de eerste benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van de tweede benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen. De derde benadeelde partij werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de tweede benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/320597-22
Datum uitspraak: 24 mei 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Leiden,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 februari 2023 (pro forma) en 10 mei 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.F. Schukking naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De rechtbank heeft kennisgenomen van hun vorderingen tot schadevergoeding.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 mei 2023 - ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode op of omstreeks 1 oktober 2022 tot en met 11 november 2022 te Lisse en/of Voorhout en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om door geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of (een) ambtena(a)r(en) van politie, werkzaam bij de Eenheid Den Haag, district Leiden Bollenstreek, te dwingen tot het nalaten van een rechtmatige ambstverrichting, te weten,
- het intensiveren van de wijkaanpak binnen het district, en/of
- steviger inzetten op (het voorkomen van) jonge aanwas binnen de drugscriminaliteit binnen het district, en/of
- verdere politiewerkzaamheden binnen het district, en/of
- het staande houden en/of aanhouden en/of controleren en/of bekeuren van verdachte(n) en/of het voortzetten van een reeds aangevangen staande houding en/of aanhouding en/of controle en/of bekeuring en/of toekomstige staande houdingen en/ of aanhoudingen en/of controles en/of bekeuringen, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld of enige andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- informatie en/of afbeeldingen van (deze) politie ambtenaren te verzamelen, en/of
- ( deze) politie ambtenaren naar hun privé-adres te volgen, en/of
- informatie over (deze) politie ambtenaren met anderen te delen, en/of
- het privé-adres van (deze) politie ambtenaren op te zoeken, en/of
- een steen en/of voorwerpen richting en/of tegen (ruiten en/ of voordeuren van) de woning van (deze) politie ambtenaren te gooien en/of richting (deze) politie ambtenaren te gooien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode op of omstreeks 1 oktober 2022 tot en met 11 november 2022 te Lisse en/of
Voorhout en/of Katwijk en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , ambtenaren van politie Eenheid Den Haag, district Leiden Bollenstreek en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (telkens) hebben/heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door, terwijl deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of hun aanwezige gezinsleden zich in de woning bevonden, (telkens) met kracht een steen tegen en/of door een ruit van de woning te gooien;
3
hij in de periode op of omstreeks 1 oktober 2022 tot en met 11 november 2022 te Lisse en/of
Voorhout en/of Katwijk en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woning ( [adres 2] en/of [adres 3] en/of [adres 4] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of hun aanwezige gezinsleden, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 en tot bewezenverklaring van feit 3 en feit 1, met dien verstande dat de feitelijkheid waarmee de ambtsdwang werd uitgevoerd enkel heeft bestaan uit het gooien van stenen (laatste gedachtestreepje van de tenlastelegging).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van feit 1 en 2 bepleit en zich met betrekking tot de onder feit 3 ten laste gelegde vernielingen op 8 november 2022 in Katwijk en 11 november 2022 in Lisse op het standpunt gesteld dat feit 3 in zoverre kan worden bewezen.
3.3.
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Feit 1
Ambtsdwang, zoals het misdrijf in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt genoemd, bestaat uit het dwingen van een ambtenaar tot het volvoeren of nalaten van een ambtsverrichting naar de onderscheidingen en door de middelen bij de wet genoemd. Dwingen veronderstelt dat iemand zonder het dwangmiddel dat op hem is toegepast niet zou hebben gehandeld of nagelaten, althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij gehandeld of niet gehandeld heeft. In het dwingen zit het opzet besloten om een ander tegen diens wil iets te laten doen of nalaten. Dit opzet heeft betrekking op de dwang zelf, het resultaat van de dwang (zijnde het dwingen van het doen van een ambtsverrichting, dan wel het dwingen tot nalaten van een ambtsverrichting) en de ambtelijke hoedanigheid van de gedwongene.
Vast staat dat medeverdachte [medeverdachte] op 24 oktober 2022 meerdere adressen aan de verdachte heeft geappt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet van tevoren heeft gecontroleerd wie er op die adressen wonen, zodat de verdachte op de koop heeft toegenomen (de rechtbank begrijpt: bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard) dat het om politieagenten gaat. Dit nalaten van de verdachte is hiervoor echter onvoldoende en dus niet genoeg om tot een sluitende bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet op de ambtelijke hoedanigheid te komen. Het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting bieden ook overigens geen bewijs hiervoor. Los hiervan oordeelt de rechtbank dat met het enkel gooien van stenen tegen ramen en deuren, waarvan de officier van justitie uitgaat, nog niet is bewezen dat daarmee een politieambtenaar wordt gedwongen tot het nalaten van rechtmatige ambtsverrichtingen. Hier zijn meer feiten voor nodig, die ontbreken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van feit 1.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gooien van een steen tegen een ruit geen bedreiging in de zin van artikel 285 Sr oplevert. Voor een bewezenverklaring moet de bedreiging immers van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling oplevert. En dat is hier niet het geval, hoe verwerpelijk het gooien van stenen tegen ruiten ook is. De rechtbank zal de verdachte ook ten aanzien van dit feit vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 3
De rechtbank zal voor de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling op 8 november 2022 in Katwijk en de vernieling op 11 november 2022 in Lisse met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze twee vernielingen namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers [PL nummer] , [PL nummer] , [PL nummer] , [PL nummer] en [PL nummer] van de politie eenheid Den Haag, district Leiden en Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1007).
8 november 2022 te Katwijk
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 mei 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte, [slachtoffer 5] , opgemaakt op 8 november 2022 (p. 366-367);
11 november 2022 te Lisse
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 mei 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte, [slachtoffer 2] , opgemaakt op 9 november 2022 (p. 39-42);
De overige vernielingen worden door de verdachte ontkend. Dit betreft:
De vernieling op 21 oktober 2022 aan de [adres 3] ;
De vernieling op 24 oktober 2022 aan de [adres 3] ;
De vernieling op 8 november 2022 aan de [adres 2] .
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
21 en 24 oktober 2022 te Voorhout: partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte van deze incidenten vrijspreken. Op 24 oktober 2022 is er weliswaar een harde knal gehoord komende vanuit de richting van de voordeur van de woning aan de [adres 3] en lag er een halve straatsteen voor de voordeur, maar was er geen sprake van schade aan de voordeur, zodat niet kan worden gesproken van een vernieling. Ten aanzien van het incident van 21 oktober 2022 bevatten het dossier en het onderzoek ter terechtzitting te weinig bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte degene is geweest die deze vernieling heeft gepleegd.
8 november 2022 te Lisse
Bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van aangifte, [slachtoffer 1] , opgemaakt op 9 november 2022, voor zover inhoudende (p. 22-31):
Wij wonen met ons gezin op het adres [adres 2] .
Op dinsdag 08 november 2022, omstreeks 18:50 uur was ik met de gehele familie thuis. Ik hoorde op dat moment een harde klap. Vanmorgen 9 november 2022 zag ik dat recht voor de voordeur een steen lag. Die steen lag echt op het pad recht voor die deur. Ik schopte op dat moment dat stuk steen opzij en keek toen rechts naar de ruit naast die voordeur. Ik zag toen dat er op het glas van die ruit wit gruis zitten. Toen ik met mijn hand dat gruis weg probeerde te vegen, zag en voelde ik dat er krassen in die ruit waren ontstaan.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 december 2022, voor zover inhoudende (p. 350-364):
Op 8 december 2022 werd de verdachte [verdachte] aangehouden. Naast hem lagen in bed twee telefoons. Deze twee telefoons betroffen:
• iPhone 6s met IMEI-nummer [IMEI nummer] .
• iPhone 6 met IMEI-nummer [IMEI nummer] .
Uit de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer [IMEI nummer] blijkt dat deze op 8 november kort op het tijdstip incident gebruik maakt van een basisstations in Lisse. Twee van deze basisstations kunnen worden gebruikt vanaf het woonadres van de politieambtenaar.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 december 2022, voor zover inhoudende (p. 428-436):
Ik heb onderzoek gedaan naar de belgeschiedenis tussen [verdachte] ( [telefoonnummer] ) en [medeverdachte] ( [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ). Hieruit blijkt dat er rondom de incidenten van 8 november 2022 19:57 uur te Lisse belcontact is tussen [verdachte] en [medeverdachte] .
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 december 2022, voor zover inhoudende (p 337-346):
Op donderdag 8 december 2022 werd de verdachte [verdachte] aangehouden in zijn woning op de [adres 1] . [verdachte] lag in zijn bed. Naast hem lagen in bed twee telefoons. Beide telefoons werden in beslag genomen voor digitaal onderzoek.
Uitgelezen telefoon 6s
Ik zag dat er een gesprek was met het telefoonnummer [telefoonnummer] . (…) Ik zag dat er op 24 oktober een gesprek plaatsvond waarin het adres [adres 5] werd genoemd. Daarnaast werd het adres [adres 2] genoemd.
Ik zag dat er een gesprek was met het telefoonnummer [telefoonnummer] . In dit gesprek stonden 197 berichten. Ik zag dat het gesprek was verwijderd, waardoor de berichten gescrambled zijn. Hierdoor staan de woorden in willekeurige volgorde.
Op 8 november 2022 (…) Hierna, omstreeks 20:02 uur, stuurde [verdachte] het volgende: "nu ewa voorhout rij bro al richting ik, wollah, aan gegooid vol bro had tegen die hout, boven die raam, stoned met me de kop, wollah vnv ga eerlijk je met bro had zijn nodig, is jouw toch kw kant die van".
Bewijsoverwegingen
Gelet op de bewijsmiddelen (in het bijzonder de inhoud van het berichtenverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte] kort na het incident) is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die de vernieling op 8 november 2022 te Lisse heeft gepleegd.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of de verdachte de drie bewezen verklaarde vernielingen in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat gelet op de jurisprudentie ook bij lijfelijke afwezigheid van de medepleger sprake kan zijn van medeplegen. Er moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt dan op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Hier speelt een belangrijke rol of de door de medeverdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (een voldoende significante of wezenlijke bijdrage).
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. De inlichtingen die door de medeverdachte [medeverdachte] zijn verstrekt, zijn van wezenlijke bijdrage voor de voltooiing van de delicten geweest. Dat de medeverdachte een andere ‘deelnemingsvorm’ (namelijk uitlokking) ten laste is gelegd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode 8 november 2022 tot en met 11 november 2022 te Lisse en Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woning ( [adres 2] en [adres 4] ), die aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling, alsmede een taakstraf voor de tijd van 150 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd, gelet op het feit dat voor de feiten 1 en 2 vrijspraak dient te volgen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie vernielingen, waarbij hij op één adres twee vernielingen heeft gepleegd op twee verschillende data. De verdachte heeft deze vernielingen gepleegd in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] . De vernielingen zijn in de avonduren gepleegd, bij woningen van agenten, terwijl er ook kinderen aanwezig waren in de woning ten tijde van de vernielingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. De vernielingen op de woningen van deze agenten en hun gezinsleden hebben gevoelens van angst en onveiligheid bij hen teweeg gebracht, terwijl zij zich thuis bij uitstek veilig zouden dienen te voelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel loopt de verdachte ten aanzien van een Opiumwetfeit in een proeftijd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 20 februari 2023, waaruit volgt dat sprake is van risicofactoren op de leefgebieden financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte jeugdstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan hem op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat het volwassenstrafrecht toegepast dient te worden, nu de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten (net) de leeftijd van 23 had bereikt, zodat van toepassing van jeugdstrafrecht geen sprake kan zijn (zie artikel 77c Sr).
De rechtbank komt uit op een aanzienlijk lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Dit heeft ermee te maken dat de rechtbank drie vernielingen bewezen verklaart. Alles afwegend acht de rechtbank voor die vernielingen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen passend en geboden. Het voorarrest zal hiervan worden afgetrokken. Nu dit voorarrest langer heeft geduurd dan de op te leggen gevangenisstraf, kan van een voorwaardelijk strafdeel geen sprake zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 940,00 materiële schade en uit € 9.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.720,06, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.970,06 materiële schade en uit € 3.750,- immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van alle drie de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op de immateriële schade, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de onderbouwing hiervan ontbreekt. Ten aanzien van de materiële schade gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 2] , heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de post ‘aanschaf rolluiken’ niet in rechtstreeks verband staat met het gepleegde feit, zodat de materiële schade ten aanzien van deze post dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ditzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde materiële schade post ‘aanschaf rolluiken’ van de benadeelde partij Vlieland en de gevorderde reiskosten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Er bestaat alléén recht op vergoeding van immateriële schade in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. Artikel 6:106 lid 1 BW noemt drie categorieën van gevallen waarin immateriële schadevergoeding kan worden toegekend, waaronder aantasting in de persoon. Hieronder vallen (1) lichamelijk letsel, (2) aantasting van de eer en goede naam en (3) aantasting in de persoon op andere wijze. Aantasting in de persoon op andere wijze kan zijn: (i) geestelijk letsel en (ii) gevallen waarin gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is van ‘aantasting in de persoon’. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op, indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om méér dan ‘normaal’ psychisch onbehagen (zoals angst, verdriet, machteloosheid, onrust etc.).
Op basis van de onderbouwing van de vordering van [slachtoffer 1] kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Een nadere onderbouwing van de vordering en de beoordeling daarvan zouden een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal [slachtoffer 1] om die reden niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘herstel beschadigde kozijnen’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de overige materiële schade. Er bestaat onvoldoende direct verband tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade. Voor de motivering verwijst de rechtbank naar wat zij hierboven bij [slachtoffer 1] heeft overwogen. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 100,00, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 november 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 2] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 100,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2022;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2023.