ECLI:NL:RBDHA:2023:7486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/818925-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een veroordeelde in een jeugdstrafzaak

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde, geboren in 1996, die een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) ondergaat. De vordering van de officier van justitie was gericht op verlenging van deze maatregel met zes maanden. De PIJ-maatregel was eerder al verlengd en de rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapportages, waaronder een Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum. Deze rapportage wees op een mismatch tussen de problematiek van de veroordeelde en de behandeling binnen de huidige jeugdinrichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, evenals de adviezen van deskundigen en de betrokken partijen. De rechtbank concludeert dat de PIJ-maatregel moet worden verlengd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de ontwikkeling van de veroordeelde te bevorderen. De rechtbank heeft besloten de termijn van de PIJ-maatregel met vier maanden te verlengen, met de nadruk op het vinden van een geschikte plek in een VG-instelling voor de veroordeelde, zodat de jeugdinrichting betrokken blijft bij zijn behandeling. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/818925-16
Datum uitspraak: 3 april 2023
Beslissing op de op 13 januari 2023 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
verblijvende in de P.I. te Vught,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 6 maart 2017 is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel), onherroepelijk geworden op 7 april 2017.

De vordering

De officier van justitie heeft gevorderd dat de (termijn van de) PIJ-maatregel wordt verlengd met zes maanden.

De procesgang

De PIJ-maatregel is laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2023 met twee maanden verlengd. De behandeling is voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in deze zaak, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 9 februari 2023;
- de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum van 20 maart 2023, opgesteld door [naam 1] , psychiater, en [naam 2] , GZ-psycholoog.
De rechtbank heeft op 3 april 2023 de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager;
- mevrouw [naam 3] , gedragswetenschapper bij JJI Lelystad (hierna: de jeugdinrichting);
- mevrouw [naam 4] , namens de reclassering;
- de heer [naam 5] , curator van de veroordeelde, als toehoorder;
- mevrouw [naam 6] , de tante van de veroordeelde, als toehoorder.

Het advies

Uit de Pro Justitia-rapportage van 20 maart 2023 volgt, kort samengevat, het volgende.
“Betrokkene werd de PIJ-maatregel opgelegd naar aanleiding van een diefstal met geweld. Binnen de PIJ-maatregel werd met name het risico van ontregeling en daarmee samenhangende agressie gezien. De context van de JJI is hieraan in de afgelopen jaren onvoldoende tegemoetgekomen. De beperkingen van betrokkene zijn - samenhangend met hun aard - gelijk gebleven, terwijl een hierbij passende bejegening niet is gevonden. Onderzoekers zien een mismatch tussen de problematiek van betrokkene en de in de kern orthopedagogische insteek binnen een JJI, hetgeen vermoedelijk heeft bijgedragen aan diverse vruchteloze inspanningen om betrokkene 'tot ander gedrag te brengen'. Mede met het oog op de aard van de beperkingen van betrokkene wordt door onderzoekers dan ook gewezen op de mogelijkheid van begeleiding en bejegening binnen een VG-instelling. Onderzoekers hebben in de risicoanalyse aangegeven dat er sprake is van een hoog, zelfs onafwendbaar risico van gewelddadig gedrag, indien de context onvoldoende tegemoetkomt aan de beperkingen van betrokkene. Dit zou kunnen leiden tot de overweging de huidige PIJ-maatregel om te zetten in een maatregel terbeschikkingstelling. Onderzoekers zien in die route een weg die complex zal verlopen. Binnen die context, die deels vergelijkbaar is met de huidige JJI-context, worden vele incidenten verwacht (gericht op personeel en mede-cliënten), samenhangend met de duurzame beperkingen van betrokkene. Tevens wordt een stagnerend behandelbeloop en uiteindelijk een overweging om een Ifpz-status aan te vragen, niet uitgesloten. Onderzoekers vragen zich dan ook af of de omzetting naar een
maatregel terbeschikkingstelling passend is, nu het risico van geweld vooral samenhangt met de ontregelbaarheid van betrokkene, een ontregelbaarheid die voortkomt uit beperkingen die voldoende van een antwoord voorzien kunnen worden binnen de beveiligde VG-sector.”
Mevrouw [naam 3] heeft, na aflegging van de belofte, als deskundige het volgende aangegeven. Overplaatsing naar een VG-setting dient in het kader van de PIJ-maatregel plaats te vinden, zodat de jeugdinrichting nog verantwoordelijk is voor alles wat op de nieuwe plek gebeurt. Bovendien biedt dat ruimte om te kijken of de nieuwe plek een passende plek is. Wanneer het justitiële kader wegvalt en de veroordeelde in het kader van de Wet zorg en dwang ergens wordt geplaatst, is er geen vangnet meer. Daarom is het belangrijk dat een vervolgplek in het kader van de PIJ-maatregel vorm krijgt. Wel zal overplaatsing naar een nieuwe plek vanwege de lange wachtlijsten pas in het kader van de voorwaardelijke beëindiging kunnen plaatsvinden.

De standpuntenDe officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd. Gelet op het advies van de jeugdinrichting en het advies van het Pieter Baan Centrum is het belangrijk dat de PIJ-maatregel wordt voortgezet, onder meer in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde. Weliswaar zal niet verder worden ingezet op behandeling, maar zal wel binnen de kaders van de PIJ-maatregel gezocht worden naar een zo geschikt mogelijke plek voor de veroordeelde. Zonder PIJ-maatregel is er geen kader meer waarin de veroordeelde beteugeld en ondersteund kan worden. Een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang is geen geschikt alternatief, omdat die maatregel binnen vier weken ten uitvoer gelegd moet worden en de veroordeelde binnen die periode naar verwachting nog niet op een voor hem passende plek terecht kan. Het is van belang dat alle betrokken partijen de komende periode alle zeilen bijzetten om een zo geschikt mogelijke plek te vinden voor de veroordeelde, zodat hij op díe plek aan de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel kan beginnen. Om de juiste plek te kunnen vinden moet de veroordeelde ook de informatie van de PPC delen met de inrichting.

De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen moet worden. De veroordeelde kan zich vinden in het advies van het Pieter Baan Centrum. Hoewel hij het liefst nu al begeleid zou willen gaan wonen, begrijpt hij dat verlenging van de PIJ-maatregel meer tijd biedt om een geschikte plek voor hem te vinden. Indien een passende plek wordt gevonden, moet de veroordeelde wel direct overgeplaatst worden, in plaats van dat hij de resterende tijd uitzit in de P.I. in Vught. De veroordeelde is blij dat uit het advies van het Pieter Baan Centrum volgt dat het niet goed gaat als hij overvraagd wordt.
De veroordeelde heeft aangegeven dat hij het liefste begeleid wil wonen, onder strikte voorwaarden zoals bijvoorbeeld een enkelband. Op die manier kan hij overdag wel dingen alleen doen, zoals werken. De veroordeelde begrijpt dat die stap misschien nog te groot is. Daarom zou hij eerst naar een instelling willen. Dat moet dan wel een goede instelling zijn, met een rustige en veilige omgeving, zonder dat hij door mensen wordt lastiggevallen. Hij wil in ieder geval niet naar een jeugdinrichting. Dan wil hij nog liever in de P.I. in Vught blijven.

De beoordeling

De PIJ-maatregel is opgelegd voor diefstal met geweld, te weten een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De maatregel kan daarom worden verlengd.
Gelet op het hiervoor genoemde advies, hetgeen op de zitting is besproken en artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen en een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde eisen dat de termijn van de PIJ-maatregel wordt verlengd.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken en wat in raadkamer naar voren is gekomen, duidelijk is geworden dat door de discrepantie in de problematiek van de veroordeelde en de insteek van de justitiële jeugdinrichting, de justitiële jeugdinrichting niet passend is geweest voor de veroordeelde. Gebleken is dat een VG-instelling het meest tegemoet komt aan de problematiek en het gedrag van de veroordeelde. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de veroordeelde, overgeplaatst moet worden zodra een geschikte plek bij een VG-instelling voor hem is gevonden. Dit dient in het kader van de PIJ-maatregel te gebeuren, zodat de jeugdinrichting nog betrokken blijft en kan ingrijpen indien dit nodig blijkt. De rechtbank adviseert dat de verlenging van de PIJ-maatregel bij voorkeur
nietten uitvoer wordt gelegd in een justitiële jeugdinrichting. Ten slotte overweegt de rechtsbank dat het van belang is dat alle betrokken partijen zich ten volle inzetten om zo spoedig mogelijk een geschikte plek voor de veroordeelde te vinden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de termijn van de PIJ-maatregel met vier maanden moet worden verlengd.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de PIJ-maatregel, zoals hierboven omschreven,
met vier maanden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
Mr. M.J. Bouwman is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.