ECLI:NL:RBDHA:2023:7484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/807733-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een veroordeelde in jeugdstrafzaken

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 09/807733-16, waarin de verlenging van de PIJ-maatregel voor een veroordeelde werd behandeld. De veroordeelde, geboren in 1997, is bij vonnis van 16 juni 2017 veroordeeld tot de PIJ-maatregel, die onherroepelijk is geworden op 1 juli 2017. De officier van justitie heeft op 2 maart 2023 een vordering ingediend om de PIJ-maatregel met drie maanden te verlengen. De rechtbank heeft de vordering in raadkamer behandeld, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. M.R. Backer, wel. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende adviezen van deskundigen, waaronder gedragswetenschappers en psychiaters, die de situatie van de veroordeelde hebben beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds 7 december 2022 deelneemt aan een scholings- en trainingsprogramma (STP) met elektronisch toezicht, maar dat hij door medische klachten, waaronder een hernia, niet in staat is om een dagbesteding te vervullen. De deskundigen hebben geadviseerd om de PIJ-maatregel te verlengen, omdat het nog te vroeg is voor een voorwaardelijke beëindiging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de veroordeelde vereisen dat de PIJ-maatregel met drie maanden wordt verlengd. De rechtbank heeft de beslissing op 3 april 2023 uitgesproken, waarbij de termijn van de PIJ-maatregel is verlengd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/807733-16
Datum uitspraak: 3 april 2023
Beslissing op de op 2 maart 2023 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
BRP [adres] ,
thans verblijvende bij [instelling] ,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 16 juni 2017 is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel), onherroepelijk geworden op 1 juli 2017.

De vordering

De officier van justitie heeft gevorderd dat de (termijn van de) PIJ-maatregel wordt verlengd met drie maanden.

De procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in deze zaak, waaronder:
- het op 10 februari 2023 uitgebrachte advies, opgesteld door [naam 1] , werkzaam als gedragswetenschapper bij JJI Lelystad (hierna: de inrichting), om de PIJ-maatregel te verlengen met drie maanden en de daarbij overgelegde aantekeningen;
- de op 11 juni 2022 uitgebrachte Pro Justitia-rapportage, opgesteld door [naam 2] , werkzaam als kinder- en jeugdpsychiater.
De rechtbank heeft op 3 april 2023 de vordering in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
De veroordeelde is niet verschenen.
Verschenen en gehoord zijn:
- de raadsman van de veroordeelde, mr. M.R. Backer;
- de deskundige, mevrouw [naam 1] , behandelcoördinator van de inrichting;
- de deskundige, mevrouw [naam 3] , verbonden aan Fivoor.
De raadsman heeft aangegeven gemachtigd te zijn.

Het advies

Uit de Pro Justitia-rapportage van 11 juni 2022 volgt, kort samengevat, het volgende.
“Betrokkene wacht op plaatsing in een instelling voor begeleid wonen. Het is van belang dat de JJI in het komende traject meeweegt hoe het recidive risico wordt gemanaged indien betrokkene inderdaad in het kader van het scholings – en trainingsprogramma (hierna STP) uitstroomt richting een dergelijke instelling. Voor verloven en voor STP geldt dat, gezien het feit dat er toch ook tekenen zijn (zie informatie reclasseerder) dat betrokkene niet altijd open is over zijn handel en wandel, strikt toezicht, mogelijk met elektronische controle, adequaat zou zijn.”
Uit het advies van de inrichting van 10 februari 2023 volgt, kort samengevat, het volgende.
“Sinds de vorige zitting hebben verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden in het traject van [veroordeelde] . [veroordeelde] is sinds 07-12-2022 op STP, met elektronisch toezicht, wonende bij [instelling] . De reden hiervoor was dat de begeleide woonplek van [veroordeelde] redelijk zelfstandig was (zelfstandige studio) en [veroordeelde] heeft tijdens zijn verblijf binnen de JJI onvoldoende laten zien zich aan gemaakte afspraken te kunnen houden, zoals bijvoorbeeld op tijd terugkomen van verlof, zich aan afspraken houden, etc. Het elektronisch toezicht zou voor minimaal 6 weken aangesloten blijven en in die 6 weken is stapsgewijs een uitbreiding gedaan in uren. [veroordeelde] heeft zich in deze periode goed aan de voorwaarden gehouden, en heeft geen enkele voorwaarden overtreden. Met die reden is het elektronisch toezicht na 6 weken verwijderd (18-01-2023).
Toen [veroordeelde] net op STP was, is er bij hem een flinke hernia in zijn rug ontdekt. Hierdoor kan hij niet lang in eenzelfde houding zitten, liggen of staan. Het behouden van een dagbesteding is dus niet mogelijk, wegens medische redenen. [veroordeelde] gaat nu iedere week naar de fysio voor oefeningen, en is de overige tijd thuis, bij zijn moeder of bezoek of kort een boodschap aan het doen. [instelling] heeft hier voldoende toezicht op.
Geadviseerd wordt om de PIJ-maatregel met 3 maanden te verlengen. [veroordeelde] is erg gebonden aan huis doordat hij veel pijn heeft. Hierdoor is nog niet goed zicht verkregen op hoe [veroordeelde] het tijdens een STP zou doen wanneer hij geen last van zijn rug zou hebben. Het is momenteel nog onduidelijk of er een verbetering in [veroordeelde] zijn ziektebeeld zal zitten binnen deze termijn. Gezien de al meer dan 5 jaar durende PIJ-maatregel van [veroordeelde] , is het passend om het STP langer dan 6 maanden te laten duren. Daarbij wordt bij een verlenging van 3 maanden de einde PIJ-maatregel bereikt, waardoor zal moeten worden overgegaan tot een voorwaardelijke beëindiging.”
Ter zitting heeft mevrouw [naam 1] , na aflegging van de belofte, als deskundige aanvullend het volgende naar voren gebracht. De veroordeelde is in december aan het STP begonnen. Voordien heeft nog een IQ-onderzoek en “Leren van het delict” plaatsgevonden. De veroordeelde verblijft nu op een plek waar hij ook kan blijven wonen. Aanvankelijk had de veroordeelde een vrijwillige dagbesteding bij de kringloop, maar door rugklachten, die een hernia bleken te zijn, is dit voorlopig gestopt . Het STP verloopt goed, afgezien van dat de veroordeelde vanwege zijn klachten nu niet aan de voorwaarde van dagbesteding kan voldoen. Onlangs is hij geopereerd . Binnenkort zal, samen met de artsen, gekeken worden of een dagbesteding weer opgebouwd kan worden. Ook is de veroordeelde aangemeld voor behandeling bij De Waag. Het is nog te vroeg voor een voorwaardelijke beëindiging, omdat de veroordeelde door medische redenen niet aan een van de gestelde voorwaarde heeft kunnen voldoen. De komende maanden zal hij mogelijk kunnen re-integreren, en kan dan gekeken worden hoe het gaat met de dagbesteding. Daarnaast moet de behandeling bij De Waag nog starten. Ook moeten de voorwaarden voor de voorwaardelijke beëindiging nog worden bepaald .
[naam 3] heeft, na aflegging van de belofte, als deskundige het volgende aangegeven. Veroordeelde wil niet altijd met iedereen samenwerken. Vorige maand wilde hij niet meer samenwerken met de toezichthouder en twee weken later had de veroordeelde een aanvaring met de woonbegeleider. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de problematiek van de veroordeelde. Doordat hij licht verstandelijk beperkt is schopt hij overal tegenaan zodra er onduidelijkheid voor hem is. De veroordeelde blowt steeds minder. Na de operatie aan zijn hernia was de pijn minder, maar inmiddels is dit weer toegenomen. Daarom zal in samenspraak met de artsen gekeken worden of, en zo ja op welke wijze en wanneer de veroordeelde weer aan de slag kan met dagbesteding. Op dit moment is nog lastig in te schatten wanneer dat kan starten.

De standpuntenDe officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd.

Het is noodzakelijk dat nog drie maanden de tijd wordt genomen om vast te kunnen stellen wat de voorwaarden voor de voorwaardelijke beëindiging zullen worden. Het gaat daarbij niet alleen om de dagbesteding van de veroordeelde, maar ook om zijn middelengebruik. Het STP is daar bij uitstek de gelegenheid voor, omdat zo de jeugdinrichting nog betrokken blijft. Het is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde om het STP zorgvuldig te doorlopen. Op die manier kan in de komende drie maanden gewerkt worden naar een zo haalbaar mogelijke situatie. Dat de veroordeelde niet altijd even consistent is in het contact en de samenwerking met de reclassering en de woonbegeleider, is ook reden om dit stapsgewijs te doen.
De raadsman van de veroordeelde heeft primair bepleit dat de verlenging van de PIJ-maatregel moet worden afgewezen, zodat de voorwaardelijke beëindiging ingezet kan worden. Het STP verloopt goed, waardoor er geen noodzaak bestaat om de PIJ-maatregel te verlengen. Ook wanneer de medische klachten zich voordoen in de voorwaardelijke beëindiging, zal daar rekening mee gehouden moeten worden. Daarnaast frustreert de veroordeelde de dagbesteding niet en op de woonlocatie gaat het goed. De voorwaarden zullen in de voorwaardelijke beëindiging niet anders zijn dan in het STP. Er is geen sprake van meer toezicht of striktere maatregelen in de voorwaardelijke beëindiging. Daardoor ontbreekt de noodzaak tot verlenging van de PIJ-maatregel. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De voorwaarden uit het STP zijn zodanig concreet, dat deze tijdens de voorwaardelijke beëindiging verder uitgewerkt kunnen worden.

De beoordeling

De PIJ-maatregel is opgelegd voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging, diefstal met geweld in vereniging en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, te weten misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De maatregel kan daarom worden verlengd.
Gelet op het hiervoor genoemde advies, hetgeen op de zitting is besproken en artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen en een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde eisen dat de termijn van de PIJ-maatregel wordt verlengd.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken en uit wat in raadkamer naar voren is gekomen, duidelijk is geworden dat het traject van het STP nog onvoldoende benut is kunnen worden om al te kunnen beoordelen of hij in staat is zich goed aan de voorwaarden te houden. Dat komt omdat het STP enige tijd heeft stilgelegen vanwege de rugklachten van de veroordeelde. Hij heeft daardoor niet kunnen laten zien dat hij in staat is een dagbesteding te vervullen en vast te houden. Dat ligt buiten de macht van de veroordeelde en andere betrokkenen, maar dat maakt wel dat het nog te vroeg is om over te kunnen gaan tot een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Daarnaast is er nog sprake van – weliswaar afnemend – middelengebruik door de veroordeelde en is de samenwerking met de betrokken instanties niet altijd even optimaal. Indien zich daarin moeilijkheden voordoen, kan in het kader van het STP nog worden bijgestuurd door de jeugdinrichting. In het kader van een voorwaardelijke beëindiging zullen in zulke gevallen de gevolgen voor de veroordeelde groter zijn.
Het is belangrijk dat de komende tijd zorgvuldig wordt gekeken naar welke voorwaarden haalbaar zijn voor de veroordeelde in de voorwaardelijke beëindiging.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de termijn van de PIJ-maatregel met drie maanden moet worden verlengd.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de PIJ-maatregel, zoals hierboven omschreven,
met drie maanden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
Mr. M.J. Bouwman is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.