ECLI:NL:RBDHA:2023:7483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/000561-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en poging zware mishandeling; veroordeling voor mishandeling en openlijke geweldpleging met taakstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en zware mishandeling, gepleegd op 1 januari 2022 te 's-Gravenzande. Tijdens de zitting op 16 maart 2023 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit voor de openlijke geweldpleging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft gevochten. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit en stelde dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en verklaarde de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. De zware mishandeling kon niet bewezen worden, omdat niet vastgesteld kon worden dat het letsel uitsluitend door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank legde een taakstraf op van 49 uur, met aftrek van het voorarrest, en wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor het jeugdstrafrecht, ondanks zijn jonge leeftijd, omdat hij leeftijdsadequaat overkwam en zelfstandig handelde. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/000561-22
Datum uitspraak: 30 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
16 maart 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N. Bakker en de advocaat van de verdachte is mr. A.B.M. Nohl te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat
1
hij, op of omstreeks 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland openlijk, te weten, [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door [slachtoffer] over de grond te slepen en/of meermalen in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te schoppen;
2
hij, op of omstreeks 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere afgebroken tanden, heeft toegebracht, door [slachtoffer] meermalen met zijn vuist in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of [slachtoffer] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer] meermalen met zijn vuist in het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geslagen en/of [slachtoffer] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen met zijn vuist in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of [slachtoffer] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere afgebroken tanden ten gevolge heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de onder feit 1 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte samen met de medeverdachte met het slachtoffer heeft gevochten. Het gaat dan ook om twee afzonderlijke geweldshandelingen. Ook dient vrijspraak te volgen van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen door wie het letsel van het slachtoffer is veroorzaakt, zodat de verdachte niet veroordeeld kan worden voor zware mishandeling of eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg. Evenmin is de enkele klap van de verdachte tegen het achterhoofd van het slachtoffer voldoende voor het mogelijk oplopen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor poging tot zware mishandeling ook niet bewezen kan worden. De onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging bepleit. Niet kan worden bewezen dat de verdachte in vereniging gewelddadigheden heeft gepleegd of op andere wijze een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld jegens het slachtoffer. Bovendien had de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het door anderen uitgeoefende geweld. Ook dient vrijspraak te volgen van het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen. Daarnaast is er geen sprake van een zodanig nauwe en volledige samenwerking, dat van medeplegen sprake is. Namens de verdachte is subsidiair het standpunt ingenomen dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, meer subsidiair een beroep op noodweerexces.
3.3
De beoordeling
In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen.
Feit 1 – openlijk geweld
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 1 januari 2022 door zijn jongere broer gebeld, die hem vertelde dat hij op het feest waar hij was bedreigd werd. Vervolgens is de verdachte, samen met de medeverdachte, naar dit feest toegegaan. Zij gingen daarheen met het gemeenschappelijke doel om de broer te verdedigen, terwijl zij wisten dat op het feest gevochten werd. Na aankomst heeft de verdachte het slachtoffer een klap tegen het achterhoofd gegeven. Het slachtoffer viel meteen op zijn buik op de grond. De medeverdachte heeft het slachtoffer hierna een trap op het hoofd gegeven. Deze geweldshandelingen volgden elkaar op in een zeer kort tijdsbestek. Van twee te onderscheiden fases, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De verdachte heeft met het uitdelen van de klap een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Feit 2 – (poging tot) (zware) mishandeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet vastgesteld kan worden dat het letsel van het slachtoffer uitsluitend het gevolg is geweest van de klap die de verdachte heeft gegeven, al dan niet in samenhang met de trap van de medeverdachte.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Vast staat dat de verdachte het slachtoffer een klap tegen het achterhoofd heeft gegeven waarna het slachtoffer op de grond viel. Dit moet pijn en/of (op z’n minst genomen een deel van het uiteindelijke) letsel hebben veroorzaakt.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij, op 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland openlijk, te weten
op[locatie] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan en te schoppen;
2
hij, op 1 januari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met zijn vuist tegen het lichaam te slaan.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, eerste dan wel tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Zoals reeds in paragraaf 3 is vastgesteld, is de verdachte, nadat hij door zijn broer gebeld was, samen met de medeverdachte naar een feest gegaan om zijn broer te verdedigen. Door verschillende getuigen is verklaard dat het slachtoffer vanuit het niets een klap van de verdachte kreeg. Dat de broer op dat moment ook verdediging behoefde vindt echter geen steun in het dossier. De rechtbank is om die reden dan ook van oordeel dat er geen grond is voor de gevolgtrekking dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, die aanleiding gaf tot de gedragingen van de verdachte. Nu niet gebleken is van een noodweersituatie, kan ook het subsidiaire beroep op noodweerexces niet slagen.
Het verweer wordt verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf voor de duur van 49 uur, met aftrek van het voorarrest, geëist. Op die manier wordt voorkomen dat de verdachte zijn baan bij Defensie zal kwijtraken. De officier van justitie heeft toepassing van het volwassenstrafrecht verzocht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook wordt verzocht rekening te houden met het feit dat het recidiverisico laag wordt ingeschat, dat de verdachte geen strafblad heeft en dat de verdachte zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Daarnaast wordt verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de gevolgen van een veroordeling, nu de verdachte bij een taakstraf van meer dan 49 uur zijn baan bij Defensie zal verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en mishandeling. De verdachte is met de medeverdachte doelgericht naar de plaats van het geweld gegaan, in de wetenschap dat daar al gevochten werd en met de bedoeling zijn jongere broer te beschermen. Andere opties, zoals het bellen van de politie, heeft hij niet overwogen. Vrijwel onmiddellijk na aankomst heeft hij het slachtoffer tegen het achterhoofd geslagen, waarna deze meteen op de grond viel. Vervolgens heeft de medeverdachte het slachtoffer, dat nog op de grond lag, na een aanloop en een sprong tegen het hoofd getrapt. Verdachte en de medeverdachte hebben zeer agressief gehandeld. Het slachtoffer heeft een hersenschudding, meerdere gebroken tanden, een gekneusde schouder en letsel op het hoofd en in het gezicht opgelopen. Naast de fysieke gevolgen voor het slachtoffer, heeft het handelen van de verdachte ook een mentale impact op hem gehad. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Het geweld heeft nota bene plaatsgevonden op een feestje in de nieuwjaarsnacht.
Samenloop
De rechtbank merkt de bewezen verklaarde feiten aan als gepleegd in een eendaadse samenloop, nu de gedragingen een samenhangend feitencomplex opleveren dat zich in dezelfde tijdsperiode en op dezelfde plaats heeft afgespeeld, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van het strafblad van 14 februari 2023 vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Nu een blanco strafblad de norm is, weegt dit niet zwaar mee in de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de reclassering van 12 april 2022. Hieruit komt, samengevat, het volgende naar voren.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, ligt volgens de reclassering de voornaamste delictgerelateerde criminogene factor in de houding van de verdachte. De verdachte heeft de overtuiging dat het, om zijn jongere broer te beschermen, noodzakelijk was om diens vermeende belager te slaan. Hierdoor vindt hij – net als zijn ouders - dat hij passend heeft gehandeld. De mogelijke risico’s die uit deze overtuiging voortvloeien zullen echter situationeel zijn en niet in een mate waarop geïntervenieerd dient te worden. De reclassering ziet verder geen problemen omtrent agressieregulatie en/of middelengebruik. Daarnaast beschikt de verdachte over zinvolle dagbesteding gezien zijn opleiding bij Defensie. Volgens een luitenant van de opleiding zal de verdachte waarschijnlijk ontslagen worden van de opleiding op het moment dat hij wordt veroordeeld tot een werkstraf van meer dan 49 uren.
Er zijn geen financiële problemen. Het sociaal netwerk van de verdachte kan, bij bewezenverklaring, als delictgerelateerde factor worden gezien, aangezien hij met een aantal vrienden in gevecht raakte met het vermeende slachtoffer. De reclassering vindt de verdachte echter overkomen als een zelfstandige jongen die zijn eigen keuzes maakt en weinig beïnvloedbaar is. Hierdoor wordt het sociaal netwerk niet als criminogene factor gezien.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – onder bepaalde, zwaarwegende omstandigheden het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank is op grond van de hierna te bespreken omstandigheden, en anders dan door de verdediging betoogd, van oordeel dat het volwassenstrafrecht toegepast moet worden.
De verdachte woont weliswaar nog thuis, maar die omstandigheid is niet doorslaggevend. In de rapportage van de reclassering is onderbouwd weergegeven dat de verdachte leeftijdsadequaat overkomt, grotendeels zelfstandig handelt en zijn leven organiseert, en dat gezinsgerichte hulpverlening niet noodzakelijk is. Ook anderszins is niet gebleken van contra-indicaties voor toepassing van het volwassenstrafrecht. De rechtbank past daarom het jeugdstrafrecht niet toe.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals hierboven besproken, en het aandeel van de verdachte hierin is de rechtbank van oordeel dat in het geval van de verdachte in beginsel geen andere straf dan een taakstraf van zestig uur op zijn plaats zou zijn. Daartegenover staat de jonge leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop - het feit heeft een jaar en drie maanden geleden plaatsgevonden. De verdachte heeft die gehele periode in een schorsing van zijn voorarrest gelopen, waarbij hij zich goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Ook is hij een first offender en heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. De rechtbank vindt het daarnaast van groot belang dat de verdachte zijn baan bij de luchtmobiele brigade bij Defensie, waar hij onlangs een opleiding voor heeft afgerond, kan behouden. Het reclasseringsrapport bevat aanwijzingen dat Defensie bij veroordeling het dienstverband kan beëindigen, maar daarbij rekening houdt met de hoogte van de taakstraf.
Al deze omstandigheden hebben een matigende werking op de duur van de op te leggen werkstraf. Aan de andere kant heeft de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met zijn houding ten opzichte van de gepleegde feiten. De verdachte heeft weinig begrip getoond voor de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en is, ook ter zitting, de noodzaak van zijn acties blijven rechtvaardigen.
De weging van de hiervoor besproken omstandigheden leidt er toe dat de rechtbank een taakstraf voor de duur van 49 uur, met aftrek, passend vindt. Op deze manier wordt recht gedaan aan de ernst van het gepleegde feit en wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.A.M.G. Wellen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 3.669,59, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 1.1.69,59 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade en dient hoofdelijk opgelegd te worden. Ter terechtzitting heeft mr. Wellen meegedeeld dat het eigen risico voor de ziektekostenverzekering ten onrechte als schadepost is opgenomen, omdat het slachtoffer ten tijde van het feit nog minderjarig was en daarom geen eigen risico betaalt. Op de vordering moet daarom € 385,00 in mindering worden gebracht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze ziet op het materiële deel, geheel kan worden toegewezen. Voor zover de vordering ziet op de immateriële schade, kan deze worden toegewezen voor een bedrag van € 500,00. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden. Daarnaast wordt verzocht om de verdachte niet hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gezien de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, primair afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. Subsidiair is gesteld dat de kosten al door de verzekering zijn vergoed, waardoor dit deel van de vordering afgewezen moet worden. Meer subsidiair is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard in de vordering wegens een onredelijke belasting van het strafgeding, nu de psychische schade onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘diclofenac, paracetamol etc.’, ‘taxi ziekenhuis’, en de reiskosten van en naar het politiebureau en de advocaat, hoewel namens de verdachte betwist, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘overhemd, vindt de rechtbank een bedrag van €50,00 in redelijkheid toewijsbaar. Het overige deel zal worden afgewezen.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘verlies verdienvermogen januari 2022’ toewijsbaar voor een bedrag van €338,39. Onbetwist is gebleven dat de benadeelde partij sinds zijn indiensttreding gemiddeld 83,19 uur per maand heeft gewerkt. In januari 2022 heeft hij 38 uur gewerkt, hetgeen een verschil oplevert van 45,19 uur. Of de benadeelde partij in januari 2022 daadwerkelijk zoveel minder uren werk is misgelopen als is aangevoerd, is op grond van de aangedragen stukken niet vast te stellen terwijl nader onderzoek en bewijslevering daartoe een onevenredige belasting van het strafgeding betekent. Het vast te stellen verschil voor de maand januari, vermenigvuldigd met het uurloon, levert op een bedrag van €338,39 en dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal in het overige deel van deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Gelet op het door verdachte toegebrachte letsel is er grond voor vergoeding van immateriële schade. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en de (medische) gevolgen hiervan voor de benadeelde partij. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van het smartengeld dat in vergelijkbare zaken is vastgesteld. Aldus acht de rechtbank een vergoeding van € 1.000,00 billijk. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
Gelet op de hiervoor benoemde rol van de medeverdachte en het onder feit 1 bewezenverklaarde openlijk geweld, ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de toegewezen vordering.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van €1.484,86, bestaande uit €1.000,00 aan immateriële schade en €484,86 aan materiële schade, inclusief de gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 januari 2022.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €1.484,86, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat gijzeling kan worden toegepast met een maximum van 24 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 23, 24c, 36f, 55, 141, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als de eendaadse samenloop van
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
en
mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot
een
taakstrafvoor de duur van
negenenveertig (49) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
vierentwintig (24) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
schadevergoeding
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.484,86, bestaande uit € 1.000,00 aan immateriële schade en € 484,86 aan materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met hoofdelijke veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het niet-toegewezen deel van de vordering tot vergoeding van inkomensschade niet ontvankelijk is in die vordering;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.484,86, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 24 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H, Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. M. Diepenhorst, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 30 maart 2023.