ECLI:NL:RBDHA:2023:7481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/299728-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002, zou op 17 oktober 2021 in Leiden een vuistslag hebben gegeven aan het slachtoffer, wat resulteerde in een meervoudige fractuur van het linker jukbeen en een hersenschudding. De verdachte bekende de daad, maar voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd belaagd door de aangever en diens vrienden. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk werd aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling en legde een gevangenisstraf op van 224 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 11.085,00 had gevorderd, deels toegewezen. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 2.885,00, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade en € 385,00 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de positieve ontwikkeling van de verdachte in de periode na het voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09/299728-21; 09/127144-19 (tul)
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de zittingen van 10 februari 2022 (pro forma) en van 16 februari 2023 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. S. Sleeswijk Visser en de advocaat van de verdachte is mr. I. Saey te Rotterdam. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige fractuur van/aan het (linker) jukbeen, in het
bijzonder de (linker) oogkas en/of de (linker) kaakbijholte, heeft toegebracht door [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen en/of te slaan.

3.Waardering van het bewijs

De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangever met kracht een vuistslag heeft gegeven, terwijl hij een ring om had. De aangever heeft als gevolg hiervan een hersenschudding opgelopen en zijn jukbeen is op vier plekken gebroken. Hiervoor moest de aangever behandeld worden in het ziekenhuis. Het tenlastegelegde kan daarom zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank heeft volstaan met een opsomming, nu de verdachte dit feit heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 17 oktober 2021 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige fractuur aan het linker jukbeen, in het bijzonder de linker oogkas en de linker kaakbijholte, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de (groep van de) aangever. Immers, hij werd door de aangever en diens vrienden omringd, belaagd en geslagen. De verdachte heeft vervolgens een vuistslag gegeven, zodat hij kon ontkomen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van noodweer geen sprake is. De verklaring van de verdachte wordt niet ondersteund door verklaringen van getuigen.
5.3
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte noodzakelijk was om zijn eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen. Onder omstandigheden is hieronder ook begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Hieruit volgt dat de verdachte een discussie had met een bekende van de aangever. De aangever bemoeide zich daarmee. De verdachte heeft de aangever vervolgens een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna de aangever op de grond viel.
Volgens de verdachte werd hij een aantal keer geslagen door de aangever, waarna hij werd ingesloten, geduwd en geslagen door meerdere personen van de groep van de aangever. De verdachte heeft een blinde vuistslag, die de aangever heeft geraakt, gegeven om weg te komen. Er zijn geen getuigen die een dergelijke lezing bevestigen. En ook de verklaring van [getuige 4] ondersteunt deze gang van zaken niet. Weliswaar heeft [getuige 4] bij de politie verklaard dat er een groep om de verdachte heen stond en dat er over en weer zou zijn geslagen, maar zegt hij ook dat hij dit echt niet goed heeft gezien en er verder niks van weet. Belangrijker is echter dat [getuige 4] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij geen geweld heeft gezien op dat moment. Zijn verklaringen vormen aldus geen ondersteuning voor de lezing van de verdachte.
Uit het Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en de aangever dat na het voorval heeft plaatsgevonden blijkt de door de verdachte beschreven gang van zaken evenmin.
De verklaring van de verdachte over deze gebeurtenis vindt dus geen steun in andere bewijsmiddelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er een situatie was waarin de verdachte werd aangevallen. Er is dus geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

6.De straf en/of maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 133 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het opleggen van een straf rekening gehouden moet worden met het reclasseringsadvies van Fivoor, waaruit volgt dat er geen risicofactoren zijn, dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en dat een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd. De verdachte heeft wel behoefte aan een contactverbod met de aangever.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte, naar eigen zeggen een getrainde kickbokser, heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft de aangever een vuistslag in het gezicht gegeven, terwijl hij een ring om had. Als gevolg van dit agressieve handelen is het linker jukbeen van de aangever op vier plaatsen gebroken en heeft hij een hersenschudding opgelopen. Medisch ingrijpen was noodzakelijk. De aangever heeft nog steeds last van gevoelloosheid van de linkerwang en het gezichtsvermogen van zijn linkeroog is aanhoudend wazig. Naast de fysieke gevolgen voor de aangever, heeft het handelen van de verdachte ook een mentale impact op hem gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat de aangever nog steeds in pijn en angst leeft.
Het voorgaande rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
Uit zijn strafblad volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Hij is eind 2019 veroordeeld voor onder meer verschillende pogingen tot zware mishandeling, waarvoor hem naast jeugddetentie ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd. Kort na deze veroordeling pleegde hij opnieuw een poging tot zware mishandeling, waarvoor hij in 2020 is veroordeeld. De proeftijd van de PIJ-maatregel liep ook nog ten tijde van het onderhavige voorval. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 23 februari 2022 en van het reclasseringsadvies van Fivoor van 7 maart 2022. Hieruit komt, samengevat, het volgende naar voren.
Pro Justitia rapportage van 23 februari 2022, door GZ-psycholoog [naam 1]
Bij betrokkene is geen sprake van een psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. Bij het huidige tenlastegelegde feit zijn geen factoren, voortkomend uit een stoornis, aanwezig geweest die de keuzevrijheid hebben beïnvloed. Betrokkene heeft de afgelopen jaren laten zien dat er geen sprake is van een agressieregulatie- of impulscontroleprobleem. De vader van betrokkene is in 2017 overleden. Dit maakt dat betrokkene geneigd is om de ‘vaderrol’ in de thuissituatie op zich te nemen, hetgeen er voor zorgt dat hij zich verantwoordelijk voelt voor zijn omgeving. Hoewel er voor wat betreft de omstandigheden (zoals scholing en thuiswonend) aanwijzingen zijn dat hij als jeugdige berecht zou kunnen worden, worden er in de persoon van verdachte geen kwetsbaarheden waargenomen die maken dat hij ook als jeugdige gezien zou moeten worden. Mocht betrokkene schuldig worden bevonden, dan wordt geadviseerd het commune strafrecht toe te passen. Er zijn geen factoren die de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene hebben beïnvloed. Mocht betrokkene schuldig worden bevonden dan is het tenlastegelegde hem volledig toe te rekenen. Om die reden wordt geen forensisch relevante behandeling aangewezen geacht.
Reclasseringsadvies van Fivoor van 7 maart 2022
De reclassering heeft een forensisch behandelkader overwogen, maar ziet hiervoor geen redenen. Betrokkene beschikt over beschermende factoren en er werden geen risicofactoren waargenomen. Daarbij is betrokkene zijn houding en gedrag de afgelopen twee jaren positief veranderd en zet hij zich actief in om een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen, waarbij hij afstand heeft genomen van delictgedrag. Hierbij laat hij zien dat hij in staat is om zijn eigen leven op een goede wijze vorm te geven. Daarnaast werden er door het NIFP geen problemen in het psychosociaal functioneren waargenomen. Gelet op voorgaande wordt het recidiverisico als laag ingeschat. De reclassering ziet dan ook geen redenen om interventies in te zetten en adviseert om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen. Dit geeft betrokkene ook de komende maanden de mogelijkheid om te laten zien dat hij de eerder ingezette positieve ontwikkeling na zijn huidige detentie voort zal zetten en indien nodig kan hij nog gebruik blijven maken van de extra begeleiding.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Gelet hierop, en op de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is.
De verdachte heeft reeds 134 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Sindsdien heeft hij gewerkt aan een stabielere situatie: hij is binnenkort klaar met zijn opleiding en heeft werk. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest zou deze positieve ontwikkeling op een negatieve wijze doorbreken. Dit acht de rechtbank onwenselijk.
De rechtbank houdt voorts in enige mate rekening met het tijdsverloop dat in deze zaak heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen opleggen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. Op deze manier wordt recht gedaan aan de ernst van het gepleegde feit, en gaat er een signaal uit naar de verdachte om hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 11.085,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 1.085,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat er psychisch letsel is ontstaan, waardoor de vordering met betrekking tot de immateriële schade gematigd zal moeten worden tot een bedrag van € 4.000,00. De materiële schade kan worden toegewezen voor een bedrag van € 385,00. De overige materiële schade dient niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu niet duidelijk is geworden dat de jas van de benadeelde partij beschadigd is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de kosten van het eigen risico. Voor zover de vordering ziet op de jas, dient deze te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu dit niet is onderbouwd. De immateriële schade is evenmin voldoende onderbouwd. Zo ligt er onder meer geen verklaring van een psycholoog of psychiater ten grondslag aan de stelling dat de benadeelde partij PTSS heeft opgelopen, en is gebleken dat de benadeelde partij de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt, waardoor school al moeilijk verliep. De vordering, voor zover deze ziet op de immateriële schade, zal gematigd moeten worden naar een bedrag van € 1.750,00.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘jas van het merk Woolrich’, de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het gevorderde bedrag van € 700,00 is niet nader onderbouwd en is gemotiveerd betwist. De rechtbank kan onder meer niet vaststellen of de jas daadwerkelijk zoveel heeft gekost, hoe lang geleden de jas is aangeschaft en wat de schade aan de jas was. Nader onderzoek hiernaar vormt een onevenredige belasting van het strafproces.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘eigen bijdrage ziekenkosten’, is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Gelet op het door verdachte toegebrachte letsel bestaat er een grond voor immateriële schadevergoeding. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en de (medische) gevolgen hiervan voor de benadeelde partij. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van het smartengeld dat in vergelijkbare zaken is vastgesteld. Aldus acht de rechtbank een vergoeding van € 2.500,00 billijk. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.885,00, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade en € 385,00 aan materiële schade, inclusief de gevorderde wettelijke rente met ingang van 17 oktober 2021.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.885,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.Vordering tenuitvoerlegging

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden afgewezen. Uit de hiervoor vermelde deskundigenrapportages en het tijdverloop blijkt dat het leven van de verdachte intussen een positieve wending heeft genomen en dat het op meerdere leefgebieden beter gaat, waardoor de rechtbank toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging onwenselijk vindt.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot
een
gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze gevangenisstraf wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer:
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
schadevergoeding
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €2.885,00, bestaande uit €2.500,00 immateriële schade en €385,00 materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering met betrekking tot het aan immateriële schade meer of anders gevorderde af;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.885,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 38 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
tenuitvoerlegging
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. N.I.S. Boers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 2 maart 2023.
Mrs. Diepenhorst en Boers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Opgave van bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte op de zitting van 16 februari 2023;
2. Het proces-verbaal van politie [nummer] (pagina 6-9 van het dossier), inhoudende de verklaring van aangever;
3. Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] van 3 december 2021, opgemaakt door de arts [naam 2] (pagina 76-77 van het dossier);
4. Een geschrift, te weten de aanvullende medische informatie betreffende [slachtoffer] , bijlage van 14 februari 2023 bij de vordering benadeelde partij (betreffende de schermafdruk van ‘MijnAlrijne’ met als laatste registratiedatum 12 juli 2022).
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.