ECLI:NL:RBDHA:2023:7479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/210207-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken - Poging tot moord, witwassen en voorhanden hebben van een wapen

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die preventief gedetineerd was in RJJI Den Hey-Acker te Breda. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder poging tot moord, witwassen van een elektrische fiets en het voorhanden hebben van een machete. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord op 6 mei 2021 in Den Haag, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte door een steekpartij. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot moord, aangezien de verklaringen van getuigen en de camerabeelden niet overtuigend genoeg waren om de betrokkenheid van de verdachte aan te tonen. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van een elektrische fiets, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van de fiets, waardoor het Openbaar Ministerie niet kon bewijzen dat de fiets uit een misdrijf afkomstig was. Ten slotte werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een machete, die onder zijn matras was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de kamer niet van hem was en dat hij de machete bewust aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en het witwassen, maar hem wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de machete. De verdachte kreeg een werkstraf van dertig uur opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/210207-21, 09/339626-21 en 09/020293-22
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
u.a.h. preventief gedetineerd in RJJI Den Hey-Acker te Breda.

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
12 januari 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. B.A.C. Looijestijn en de advocaat van de verdachte is mr. F. Kellouh te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat hij
 op 6 mei 2021 in Den Haag samen met anderen geprobeerd heeft [slachtoffer] te doden (primair tenlastegelegd) dan wel openlijk geweld heeft gepleegd (subsidiair tenlastegelegd)
(09/210207-21);
 op 10 december 2021 in Den Haag een machete voorhanden heeft gehad
(09/339626-21);
 op 9 januari 2022 in Den Haag een elektrische fiets heeft witgewassen
(09/020293-22).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.09/210207-21

3.1
Inleiding
Op 6 mei 2021, kort voor 19:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op de [straat] in Den Haag, waarbij een jongen (behorende bij een groep jongeren) zou zijn aangevallen door een andere groep jongeren.
Ter plaatse trof een verbalisant het slachtoffer aan op een nabijgelegen parkeerplaats op de Tak van Poortvlietstraat. Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] . [slachtoffer] lag op de grond. Hij had zijn ogen open, maar was niet aanspreekbaar. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van een steekpartij verschillende verwondingen heeft opgelopen. Er was sprake van meervoudig steekletsel, (onder meer) in de rug, welk letsel ernstig en levensbedreigend was, namelijk een grote (8 cm) beschadiging van de lever, tweemaal scheuring van de middenrifspier (diafragma) een hematothorax (met bloed gevulde borstholte) met pneumothorax (klaplong). Tot slot is er een snijverwonding aan het linkeroor vastgesteld. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk, welke operaties op dezelfde dag nog plaatsvonden in het HMC Westeinde ziekenhuis.
Op basis van signalementen en de vermoedelijke vluchtroute van de daders werden diezelfde avond omstreeks 19:15 uur [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het Julialaantje te Rijswijk op heterdaad aangehouden. De verdachte en twee andere medeverdachten werden na politieonderzoek op latere momenten op bevel van de officier van justitie (buiten heterdaad) aangehouden. Een laatste verdachte geïdentificeerd in het politieonderzoek (“30Duster” genaamd), [medeverdachte 4] , bleek later diezelfde avond slachtoffer van een dodelijke steekpartij op de Rijswijkseweg in Den Haag te zijn geworden.
[slachtoffer] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. De medeverdachten hebben allen ontkend [slachtoffer] te hebben gestoken, hebben op verschillende wijzen betrokkenheid ontkend en/of hebben in hoofdzaak gezwegen. Ook de verdachte heeft niets willen verklaren over zijn betrokkenheid bij de verdenking.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel poging tot doodslag door [slachtoffer] te steken dan wel aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4
Beoordeling
Uit het procesdossier komt naar voren dat twee groepen jongens op 6 mei 2021, iets voor 19:00 uur, nadat daartoe een afspraak was gemaakt, de confrontatie met elkaar zijn aangegaan onder de glazen overkapping op de [straat] in Den Haag.
Uit camerabeelden blijkt dat de groep van [slachtoffer] uit zeven personen bestaat en dat zij zich om 18:46 uur hebben verzameld onder de glazen overkapping. De groep waartoe de verdachte zou behoren bestaat ook uit zeven personen en zij kwamen om 18:52 uur ter plaatse, hetgeen eveneens op camerabeelden te zien is. Ook is deze groep op camerabeelden enige momenten later vluchtend te zien. Een van de zeven personen van deze groep is in het politieonderzoek aangeduid met “NN31.”
Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 951 e.v.) volgt dat [verbalisant 1] is belast met de identificatie van NN31. Op voornoemde camerabeelden is te zien dat NN31 onder andere een zwarte gewatteerde jas met capuchon van Nike en een donkerkleurige schoudertas met een zilverkleurige ritssluiting op de voorzijde van de tas en een rode band draagt. Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een video van 5 mei 2021, een dag voor de steekpartij, aangetroffen waar de verdachte door [verbalisant 1] op wordt herkend. De verdachte draagt hier onder andere een zwarte gewatteerde jas met capuchon van Nike en een donkerkleurige schoudertas met een zilverkleurige ritssluiting op de voorzijde van de tas en een rode band. De verbalisant ziet dat de tas en de jas van NN31 op de beelden overeenkomen met de tas en de jas van de verdachte op de video, en dat de verdachte de schoudertas over dezelfde schouder droeg als [verdachte] in de bovengenoemde video. Deze overeenkomsten zijn voor de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat NN31 de verdachte betreft. Immers, de genoemde tas en jas worden veel gedragen door jongeren en zijn niet specifiek naar de verdachte te herleiden. Daarnaast blijkt uit genoemd proces-verbaal niet dat de verdachte als NN31 is herkend op basis van bijvoorbeeld zijn postuur, haardracht of andere uiterlijke kenmerken.
Ook op grond van de verdere inhoud van het procesdossier kan door de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die als NN31 op de camerabeelden is aangeduid en bij de steekpartij betrokken zou zijn geweest. De verklaring van getuige 25125115, inhoudende dat de getuige van anderen gehoord heeft dat de verdachte aanwezig was bij de steekpartij, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring niet de conclusie kan dragen dat het de verdachte is die als NN31 op de camerabeelden te zien is.
Evenmin kan uit de inhoud van de verklaring worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig en op strafbare wijze betrokken was bij het incident, nu het bewijs hiervoor – mede gelet op de voorgaande overwegingen – niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van één getuigenverklaring, waarbij het in dit geval ook nog eens gaat om een verklaring van horen zeggen, afgelegd door een anonieme getuige.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/210207-21 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.

4.09/020293-22

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een elektrische fiets. De verdachte is aangetroffen op een fiets met een verbroken slot. De verklaring van de verdachte dat hij de fiets van een vriend geleend heeft en niet gezien heeft dat de sleutel ontbrak, is onaannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde witwassen bepleit. Niet bewezen kan worden dat de fiets van enig misdrijf afkomstig is. Ook heeft de verdachte nooit iets willen verbergen of verhullen. Integendeel, hij heeft in zijn verhoor juist aangegeven dat hij de vriend van wie hij de fiets had geleend, zou kunnen bellen. Door de politie is daar geen nader onderzoek naar gedaan.
4.3
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420quater, eerste lid, onder a Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Door [verbalisant 2] werd gezien dat de verdachte van een elektrische fiets afstapte en deze neerzette. De fiets was voorzien van een slot, maar de sleutel hiervan ontbrak. Toen de verdachte werd gevraagd of hij in het bezit was een fietssleutel, antwoordde hij dat dat niet het geval was en dat de fiets van een vriend was. De verdachte wist niet of de fiets uit diefstal afkomstig was. Hierop is de verdachte aangehouden.
Op grond daarvan is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft bij de politie over de herkomst van het voorwerp verklaard dat de fiets van een vriend was, dat hij deze vriend wel kon bellen, maar dat zijn telefoon in beslag was genomen door de politie in Delft.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring heeft gegeven dat de fiets niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten.
Echter, nu een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de fiets uit enig misdrijf afkomstig is.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte de fiets heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

5.09/339626-21

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Op de slaapkamer van de verdachte is onder het matras een machete aangetroffen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit. Nergens blijkt uit het dossier dat de slaapkamer waar de machete is aangetroffen, de slaapkamer van de verdachte is. Dat de identiteitskaart en pinpas van de verdachte in deze kamer zijn aangetroffen, betekent nog niet dat dit ook zijn slaapkamer is. Bovendien heeft de verdachte het mes niet bewust aanwezig gehad.
5.3
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 10 december 2021 is bij de politie een MMA-melding binnengekomen, inhoudende dat de verdachte in het bezit is van een vuurwapen. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie de woning van de verdachte doorzocht, waar geen vuurwapen, maar een machete is aangetroffen. De machete is aangetroffen onder het matras, op een slaapkamer waar ook een tas met de identiteitskaart en de bankpas van de verdachte en herenkleding zijn gevonden.
Gelet op de plaats waar de machete is aangetroffen en de wijze waarop deze is verborgen, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een redelijke verklaring mag worden verlangd. Nu de verdachte die redelijke verklaring niet heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de machete aanwezig heeft gehad en dat hij ook over die machete heeft kunnen beschikken. Het verweer van de raadsvrouw dat de kamer waar de machete is gevonden, niet de slaapkamer van de verdachte is, slaagt om die reden niet.
De rechtbank merkt voorts op dat zij in haar overtuiging gesterkt wordt doordat de verdachte vaker is aangehouden met een machete op zak en hij meerdere registraties met betrekking tot wapens op zijn naam heeft staan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een machete. In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen.

6.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/339626-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
09/339626-21
hij op 10 december 2021 te 's-Gravenhage, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete voorhanden heeft gehad;
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

8.De straf en/of maatregel

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht maanden geëist, en een werkstraf van 150 uur te vervangen door 75 dagen jeugddetentie. Ook heeft de officier van justitie een leerstraf geëist, te weten Tools4U Verlengd Plus voor 35 uur.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, gezien de bepleite vrijspraak, niet toegekomen kan worden aan een straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een machete. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van steekwapens vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank merkt voorts op dat de problematiek van het ongecontroleerde bezit van steekwapens toeneemt en dat daartegen streng opgetreden moet worden.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van de Justitiële Documentatie van 22 december 2022 vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijke overtreding.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 maart 2022.
De heer [naam 1] heeft, namens de Raad, als deskundige ter zitting, onder verwijzing naar het rapport het volgende toegelicht. De verdachte komt over als een vriendelijke jongen die je het gevoel geeft dat hij gaat proberen mee te werken met hulpverlening en zijn leven op de rails te krijgen, maar zet dat vervolgens niet om naar daden. Dat is een stelselmatig patroon. De verdachte maakt het lastig voor hulpverleners om met hem aan de slag te gaan.
Mevrouw [naam 2] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting aangegeven dat de verdachte inmiddels is overgedragen aan Reclassering Nederland. In september 2021 zijn coaches ingezet die de verdachte begeleidden in zijn schoolgang. Zodra de coaches er niet (meer) waren, ging de verdachte niet naar school. Aan de verdachte is het nummer van de school toegestuurd, zodat hij kon bellen om te informeren of hij zijn opleiding kan voortzetten. Daar heeft hij echter niets mee gedaan.
Mevrouw [naam 3] heeft, namens de reclassering, als deskundige ter zitting het volgende aangegeven. De verdachte staat nog steeds bij zijn school ingeschreven, maar het is niet duidelijk of hij met deze inschrijving in februari aan een opleiding kan beginnen. Dat is binnen de school uitgezet. Ook zal de verdachte een entreeopleiding moeten doen voordat hij de opleiding kan doen die hij graag wil. De verdachte krijgt weer een coach die hem zal begeleiden.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een werkstraf voor de duur van dertig uur opleggen. Op deze manier ervaart de verdachte de consequenties van zijn gedrag.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.635,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 583,75 aan materiële schade en € 14.052,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
63, 77a, 77g, 77m, 77n van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26, 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/210207-21 en het onder 09/020293-22 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/339626-21 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 6 is omschreven en kwalificeert dit als
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
een
werkstrafvoor de duur van
30 (DERTIG) uur
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
15 (vijftien) dagen;
schadevergoeding
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 26 januari 2023.
Mr. Van den Brink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
09/210207-21
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of gezicht en/of het lichaam heeft gestoken van [slachtoffer] en/of
- heeft geschopt en/of geslagen tegen het lichaam van [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer] en/of
- dreigen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- vastpakken en/of vasthouden en/of tegenhouden van [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of het gezicht, althans (in de richting van) het lichaam van [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in rug en/of oor en/of gezicht, althans in het lichaam voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
09/339626-21
hij op of omstreeks 10 december 2021 te 's-Gravenhage, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, althans een (kap)mes, voorhanden heeft gehad;
09/020293-22
hij op of omstreeks 9 januari 2022 , te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland van één of meerdere voorwerpen (een elektrische fiets van het merk Gazelle),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Bijlage II
Bewijsmiddelen
1.
Het proces-verbaal van politie [nummer 1] pagina 5-6 van het dossier), inhoudende als verklaring van de [verbalisant 3] :
Op vrijdag 10 december 2021 omstreeks 22:30 uur, trad ik binnen in de woning
[adres] , bewoond door [verdachte] . In een andere slaapkamer (Zie foto 13 en 14) werd onder het matras een zwarte schede met daarin een machete aangetroffen. De machete met schede werd ter waarheidsvinding in beslag genomen.
2.
Het proces-verbaal van politie [nummer 2] (pagina 45 van het dossier), inhoudende als verklaring van de [verbalisant 4] :
In de woning doorzocht ik een van de slaapkamers. Ik zag dat de slaapkamer bestond uit een tweepersoonsbed, dat er diverse mannelijke kledingstukken op de grond lagen en dat er een heuptasje aan de verwarming achter het bureau hing.
Ik doorzocht vervolgens het heuptasje en ik zag dat er een pinpas en een identiteitsbewijs van de [verdachte] in het tasje zaten. hierdoor is het aannemelijk dat dit de kamer van de verdachte betrof.
Op het moment dat ik het matras van het bed op tilde zag ik dat er een groot zwart voorwerp lag, ik herkende dit voorwerp direct als een mes die nog in een schede zat. Ik zag dat er het merk: Walther op stond. Ik pakte het mes en haalde het mes uit de beschermtas. Ik zag dat het mes twee snijkanten had. Ik zag dat het mes ongeveer 40 centimeter was inclusief handvat. Het mes wordt in de volksmond ook wel machete genoemd.
[verdachte] is meerdere keren aan/staande gehouden waarbij hij een machete bij zich
droeg.
3.
Het proces-verbaal van politie [nummer 3] (pagina 46 van het dossier), inhoudende als verklaring van de [verbalisant 5] :
Ik, verbalisant, zag dat het wapen een stalen lemmet had van ongeveer 40 centimeter lang en (op het breedste punt) 7,5 centimeter breed. Ik zag dat het lemmet aan een kant geslepen was. Ik zag dat aan de andere kant een uitsparing aangebracht was met een scherpe rand. Ik zag dat het lemmet gedeeltelijk zwart geverfd was. Ik zag dat het wapen voorzien was van een zwartkleurig kunststof heft. Ik zag en voelde dat het lemmet zeer scherp geslepen was.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.