ECLI:NL:RBDHA:2023:7478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
09/169419-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak tegen verdachte voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op een besloten zitting op 5 januari 2023. De officier van justitie, mr. M. van Empelen, eiste een jeugddetentie van 42 dagen en een leerstraf, terwijl de verdediging pleitte voor een kortere jeugddetentie van zes weken, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere ervaringen in voorlopige hechtenis.

De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede omdat de verdachte het feit had bekend. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 70 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan verschillende voorwaarden moest houden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een coachingstraject. De rechtbank weigerde de door de officier van justitie gevorderde avondklok en gebiedsverbod, omdat de verdachte inmiddels meerderjarig was en had aangegeven dat hij afstand had genomen van zijn oude vrienden.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, zoals zijn positieve ontwikkeling tijdens de schorsingsperiode. De rechtbank benadrukte het belang van het voorkomen van herhaling van strafbare feiten en het bieden van ondersteuning aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Wet wapens en munitie, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/169419-22
Tul: 09/011477-22
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 5 januari 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M. van Empelen en de advocaat van de verdachte is mr. C.M. Emeis te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2022 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Bruni SRL, BBM, model 315 Auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, van het merk CBC, kaliber 6.35 mm, voorhanden
heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

Het tenlastegelegde kan zonder nadere motivering bewezen worden verklaard. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage I. De verdachte heeft het ten laste gelegde bekend en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 5 juli 2022 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Bruni SRL, BBM, model 315 Auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, van het merk CBC, kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

6.De straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, geëist, en een leerstraf, zijnde Tools4U Plus, voor de duur van 35 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uur geëist, met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een gebiedsverbod, een avondklok met elektronisch toezicht, toezicht door de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs of andere dagbesteding en het meewerken aan een coachingstraject.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zes weken jeugddetentie, conform het voorarrest, opgelegd moet worden. De verdachte heeft geleerd van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft geruime tijd in een schorsing gelopen, waarbij hij zich goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Voor de door de officier van justitie geëiste leerstraf bestaan contra-indicaties. Zo ziet de verdachte hier het nut niet van in en is het niet duidelijk wat hij zal kunnen leren van een leerstraf. De verdediging verzet zich niet tegen een voorwaardelijke werkstraf. De avondklok en het gebiedsverbod zouden daarbij niet als bijzondere voorwaarden opgelegd moeten worden, nu het feit overdag is gepleegd en de avondklok momenteel al is opgerekt tot 23.00 uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de beschikbare rapporten en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft overdag, op straat een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Weliswaar heeft de verdachte het feit bekend, maar een duidelijk motief voor het voorhanden hebben van het wapen met munitie is de rechtbank niet gebleken. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Wapens worden niet zelden gebruikt bij het begaan van strafbare feiten en circuleren veelvuldig in het criminele circuit. Het onbevoegd voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van de maatschappij. Dit handelen moet daarom worden tegengegaan door hier streng tegen op te treden.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van de Justitiële Documentatie van 16 december 2022 vast dat de verdachte eerder, namelijk recentelijk op 23 mei 2022, door de kinderrechter is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd en dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan het voorhanden hebben van een wapen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) van 7 november 2022 en van de Pro Justitia rapportage van 8 november 2022. Er is als volgt gerapporteerd.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 november 2022:
[verdachte] is meerdere keren met politie en justitie in aanraking geweest en liep bij zijn aanhouding in een proeftijd welke hem op de kinderrechterzitting van 23 mei 2022 was opgelegd. In het onderzoek van de RvdK (LIJ 2B d.d 18-05-2022) ten behoeve van die zitting kwamen zorgen naar voren vanwege de politieregistraties en de toenmalige verdenking van meerdere strafbare feiten welke door hem werden ontkend, het ontbreken van een zinvolle en gestructureerde vrijetijdsbesteding, de omgang met risicovolle vrienden en zijn zelfbepalende gedrag. Deze zorgen zijn onverminderd actueel gebleken, nu [verdachte] zo kort na de zitting van 23 mei 2022 opnieuw met politie in aanraking is gekomen vanwege de verdenking van een ernstig strafbaar feit.
[verdachte] wordt besproken in de groepsaanpak van de gemeente. Hierin komen zorgen naar voren dat hij deel uitmaakt van een drillrap groep. [verdachte] is meerder keren gezien met wapens. Alle incidenten lijken plaats te vinden in de buurt van Schipperskwartier. [verdachte] heeft hier meerdere malen een gebiedsverbod voor gehad.
Dit zijn risicofactoren waardoor de kans op herhaling verhoogd aanwezig is. De RvdK ziet echter ook beschermende factoren die de kans op herhaling verkleinen. Zo heeft [verdachte] een hechte band met zijn moeder en broer en wordt hij door zijn moeder omschreven als een behulpzame en sociale jongen. [verdachte] heeft zijn MBO diploma gehaald en is gemotiveerd met school bezig. Hij kan zich beleefd gedragen en er is geen sprake van problematisch middelengebruik.
De kans op recidive wordt door de Raad ingeschat op hoog/midden. De Raad heeft geadviseerd om een taakstraf van 35 uur in de vorm van een leerstraf, te weten Tools4U Plus, op te leggen. Verder wordt een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering met een meldplicht, het meewerken aan een coachtingstraject, het opleggen van een gebiedsverbod en avondklok met elektronisch toezicht en het volgen van onderwijs.
Pro Justitia rapportage door drs. E. Vlieg, orthopedagoog, van 8 november 2022
Er is bij betrokkene geen psychische stoornis of een verstandelijke handicap conform de DSM-5 vastgesteld. Aangezien er geen psychische stoornis of een verstandelijke handicap bij betrokkene is gediagnosticeerd is hij geheel verantwoordelijk voor zijn gedrag ten tijde van he ten laste gelegde.
Na afweging van de risicovolle en beschermende factoren komt de rapporteur tot de inschatting dat het recidivegevaar ‘matig’ is. De belangrijkste criminogene factor bestaat uit de negatieve beïnvloeding door de delinquente vriendengroep van betrokkene in ‘het Schipperskwartier’.
Deze vrienden vormen een dusdanige aantrekkingskracht op hem dat hij hieraan geen tegengas kan geven. Al zijn voorgaande delicten hebben zich binnen deze groep en in deze wijk afgespeeld en dit is opnieuw het geval bij het huidige ten laste gelegde. De sterke band die hij met deze jongens heeft dient verbroken te worden of in elk geval zou hij niet meer samen met hen tot criminele activiteiten moeten komen. Er zijn geen andere factoren binnen de risicotaxatie naar voren gekomen die een dergelijke impact hebben op deviant gedrag bij betrokkene.
Betrokkene is dan wel net meerderjarig en in bepaalde opzichten redelijk volwassen, maar nog verre van verhard. Interventies binnen het jeugdstrafrecht zullen dan ook beter bij hem aansluiten dan die vanuit het volwassenenstrafrecht.
Mevrouw [naam] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter terechtzitting aangegeven dat er zorgen zijn over het netwerk van de verdachte. Ook laat hij niet snel het achterste van zijn tong zien, waardoor er nog geen duidelijk beeld van de verdachte is. Daarnaast doet de verdachte het wel goed op school en thuis en komt hij zijn afspraken met de coach en de jeugdreclassering na. Het grootste probleem is de negatieve beïnvloeding op de verdachte door zijn vrienden. Een leerstraf zal de verdachte helpen de juiste keuzes te maken, zodat hij in de toekomst niet nogmaals in de problemen komt.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank is met name gelet op de ernst van het feit, de omstandigheid dat sprake is van recidive bij de verdachte en gelet op de geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting van oordeel dat de oplegging van een jeugddetentie als strafmodaliteit passend en geboden is. Gelet op de persoon van de verdachte en om het herhalingsgevaar te doen verminderen vindt de rechtbank het belangrijk dat de komende periode nog zicht wordt gehouden op de verdachte en dat hij waar nodig ondersteund en gestuurd wordt. Daarom zal de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen en hieraan bijzondere voorwaarden verbinden, die hierna zullen worden genoemd. De verdachte heeft reeds een periode in voorarrest doorgebracht. Mede gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte tijdens zijn schorsingsperiode heeft laten zien, acht de rechtbank het op dit moment onwenselijk dat de verdachte nu nog terug moet naar de jeugdinrichting. De rechtbank zal daarom de duur van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk laten zijn aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank geen avondklok en gebiedsverbod met elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarde opleggen. De verdachte is inmiddels meerderjarig en heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels is losgekomen van zijn oude vrienden in het Schipperskwartier. Mede gelet op de leeftijd van de verdachte vindt de rechtbank dat het nu tijd voor hem is om dit waar te maken, zonder deze bijzondere voorwaarden daaraan te verbinden. De rechtbank zal de verdachte evenmin een leerstraf opleggen, mede nu zij dit vanwege de cognitieve en sociale vaardigheden van de verdachte niet zonder meer passend vindt.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 70 dagen, met aftrek, waarvan 28 dagen voorwaardelijk. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter d.d. 23 mei 2022 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 25 uren, subsidiair 12 dagen vervangende jeugddetentie.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 30 november 2022 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 mei 2022, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
70 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
28 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west en zich zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan een coachingstraject en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, voor zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd:
5. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
6. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 25 uren, subsidiair 12 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 23 mei 2022 in de zaak met parketnummer 09/011477-22;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 19 januari 2023.
Bijlage I
Opgave van bewijsmiddelen
- De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 5 januari 2023;
- Het proces-verbaal van politie [nummer] (pagina’s 28-31 van het dossier), inhoudende het relaas van de [verbalisant] .
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.