6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer driemaal met geschoeide voet met kracht tegen zijn hoofd en in zijn gezicht te schoppen terwijl hij weerloos op de grond lag. De verdachte is pas gestopt met het geweld toen een buitenstaander ingreep. De verdachte liet vervolgens het slachtoffer bewusteloos achter. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Het slachtoffer heeft ook nu nog te lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van het uitgeoefende geweld. Daarnaast heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. In de regel veroorzaakt dit angst bij ooggetuigen. Ook vormt een dergelijk feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Tot slot rekent de rechtbank het de verdachte, die zich gedurende de gehele strafzaak heeft beroepen op zijn zwijgrecht, aan dat hij tot op heden op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2022. Hieruit volgt dat de verdachte in 2021 is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en dat hij in 2018 en in 2019 is veroordeeld voor het handelen in harddrugs. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) over de verdachte van 30 maart 2023 opgemaakt door de psycholoog [naam] en de psychiater in opleiding [naam] en de psychiater [naam] (hierna: de deskundigen). De deskundigen concluderen in hun rapport het volgende.
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf in het PBC geweigerd mee te werken aan het onderzoek, zoals hij eerder ook al weigerde mee te werken aan een psychologisch Pro Justitia onderzoek. De deskundigen concluderen dat er sprake lijkt te zijn van een weloverwogen procespositie. Er is collaterale informatie beschikbaar voornamelijk uit rapporten van de Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming. Omdat de verdachte zich gedurende de observatieperiode regelmatig op de afdeling heeft laten zien werd wel enig beeld van de verdachte verkregen. Er zijn er geen aanwijzingen geobserveerd voor forensisch relevante beperkingen van de intellectuele vermogens. De verdachte voldoet, wanneer wordt afgegaan op de beschikbare informatie, in classificerende zin aan de criteria van de antisociale persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-5. Wat betreft het middelengebruik kan volgens de deskundigen worden gesproken van een tenminste matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. De deskundigen concluderen dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen kunnen echter niet vaststellen of de verdachte vanuit zijn pathologie ten tijde van het ten laste gelegde beperkt is geweest in het maken van afwegingen en keuzes, en of hierbij ook meer situationele aspecten van relevante of doorslaggevende invloed zijn geweest. Over de toerekenbaarheid doen zij dan ook geen uitspraak. Vanwege de beperkingen in het onderzoek, onthouden de deskundigen zich van een advies ten aanzien van een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 21 april 2023, opgesteld door mevrouw [naam] . De reclasseringswerker is op de terechtzitting van 11 mei 2023 (telefonisch) gehoord. De reclasseringswerker concludeert het volgende. Er is bij de verdachte sprake van instabiliteit op diverse leefgebieden waaronder zijn sociaal netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. Eerdere aan hem opgelegde zorg en (jeugd)reclasseringscontacten/interventies hebben niet geleid tot een gedragsverandering/afname van het recidive risico. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, evenals de kans op letselschade en de kans op onttrekking. De verdachte heeft de kans gehad om zijn medewerking toe te zeggen aan een onderzoek Pro Justitia, maar weigert dat. Zonder stevig forensisch kader zal er naar mening van de reclassering geen gedragsbeïnvloeding plaatsvinden. Een forse gevangenisstraf zal zijn criminele carrière slechts tijdelijk stoppen. De houding van de verdachte – hulp afwijzen – alsook hetgeen in het verleden reeds is ingezet en mislukt, maakt dat de reclassering somber is over de prognose. De reclassering heeft geen ingang gevonden om de verdachte te motiveren medewerking te verlenen aan een forensisch begeleidingstraject met interventies zoals een langdurige klinische opname. Naar het idee van de reclassering is een begeleidingstraject in het kader van een justitiële maatregel passend gelet op de aard van de tenlastelegging en het hoge recidive risico. Gelet op de diagnostiek zoals volgt uit de Pro Justitia rapportage van het PBC mag naar het idee van de reclassering verondersteld worden dat deze problematiek ook speelde ten tijde van de huidige ten lastlegging. Indien onbehandeld en onbegeleid is deze problematiek waarschijnlijk ook van invloed op de gedragingen van de verdachte als hij weer buiten komt na zijn huidige detentie. Mede gezien de leeftijd van de verdachte was een voorwaardelijke maatregel vanuit reclasseringsoogpunt passend geweest. De reclassering adviseert echter om aan de verdachte geen voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden op te leggen en ziet ook geen mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken. Ook adviseert de reclassering om geen TBS met voorwaarden op te leggen aangezien de verdachte geen hulpvraag heeft en zich naar verwachting niet committeert aan de voorwaarden behorende bij een dergelijke maatregel. Gezien het bovenstaande adviseert de reclassering aan de rechtbank om, indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan het huidige hem ten laste gelegde en de strafmaat het toelaat, de mogelijkheid van TBS met dwangverpleging in overweging te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt die bevindingen in zoverre over. Nu de deskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen over de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde poging tot doodslag, gaat de rechtbank in beginsel uit van volledige toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte.
De gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van twintig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
TBS met dwangverpleging
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
De bewezenverklaarde poging tot doodslag is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van TBS mogelijk is.
Uit het PBC rapport blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr. Ook aan eerder Pro Justitia onderzoek door een psycholoog heeft de verdachte niet mee willen werken. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Het is aan de rechter, die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen.
Op grond van hetgeen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bekend is geworden, zoals hiervoor overwogen, alsmede de bevindingen van de deskundigen van het PBC die ondanks de beperkingen in het onderzoek toch komen tot de vaststelling dat de verdachte voldoet aan de kwalificaties van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in middelengebruik, stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de poging tot doodslag sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten de voornoemde stoornissen.
Het recidive risico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Dit beeld wordt door het strafblad van de verdachte bevestigd, aangezien hij onderhavig feiten heeft gepleegd terwijl hij al eerder voor een ernstig geweldsfeit was veroordeeld. Dit maakt dat ook de rechtbank de kans op recidive inschat als hoog.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Daarbij betrekt de rechtbank dat het huidige feit grote gevolgen heeft gehad voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank constateert ook dat eerder opgelegde interventies niet hebben geleid tot afname van het recidiverisico. Dat betekent dat ook is voldaan aan het vereiste dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel eist.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte intensief zal worden behandeld aan zijn stoornissen en wordt begeleid bij de problemen die hij heeft op meerdere leefgebieden. De vraag is in welk kader die behandeling zal moeten plaatsvinden.
De deskundigen van het PBC hebben zich onthouden van een interventie advies. De reclassering ziet geen aanknopingspunten om behandeling en begeleiding vorm te geven binnen een tbs maatregel met voorwaarden. Dit vanwege zijn houding, waarbij hij hulp afwijst en het eerder mislukken van ingezette trajecten. De verdachte is volgens de reclassering niet te motiveren om mee te werken aan een forensisch begeleidingstraject met interventies zoals een langdurige klinische opname. Dat heeft de verdachte ter terechtzitting bevestigd. Uit hetgeen hij heeft verklaard volgt dat hij zich niet, althans enkel voor zover hem dat uitkomt, wil houden aan voorwaarden, maar enkel als dit ziet op praktische hulp maar niet als het gaat om klinische behandeling. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank een grote kans dat de verdachte zich aan op te leggen voorwaarden zal onttrekken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een TBS met voorwaarden niet passend.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om ten aanzien van feit 1 primair de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Ongemaximeerde TBS
De TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Dit betreft het onder 1 primair bewezenverklaarde feit (poging tot doodslag). De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.