ECLI:NL:RBDHA:2023:7430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, die al jarenlang in Europa verbleef en met een geldig visum was ingereisd, stelde dat de maatregel niet had mogen worden opgelegd. Hij voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen en dat grensdetentie niet passend was gezien zijn lange verblijf in Europa.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 april 2023 in de grensprocedure was opgenomen en een asielaanvraag had gedaan, terwijl hij niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw terecht was opgelegd, omdat eiser niet over de vereiste documentatie beschikte bij zijn inreis vanuit Mexico. De rechtbank benadrukte dat het grensbewakingsbelang in beginsel het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vereist, en dat er slechts in zeer bijzondere gevallen van deze regel kan worden afgeweken.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten. Eiser's eerdere verblijf in Europa werd niet als een zeer bijzondere omstandigheid beschouwd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman in aanwezigheid van griffier J.R. Froma en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13548

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen. Eiseres heeft op 12 mei 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 16 mei 2023
een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 17 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel niet heeft mogen opleggen omdat hij al jarenlang in Europa heeft verbleven en is ingereisd met een geldig visum. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Verweerder had moeten bezien of grensdetentie een passend middel was, gezien zijn lange verblijf in Europa.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Vast staat dat eiser op 27 april 2023 is opgenomen in de grensprocedure. Hij heeft aan de grens een asielaanvraag gedaan, terwijl hij niet aan de toegangsvoorwaarden voldeed. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het visum van eiser in 2014 verliep en dat eiser ook anderszins niet over de vereiste documentatie beschikte toen hij vanuit Mexico Nederland inreisde.
6. Ingevolge vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [1] wordt onder deze omstandigheden in beginsel voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw. De Procedurerichtlijn verzet zich er niet tegen om in beginsel alle aan de buitengrens gedane asielverzoeken in de grensprocedure te behandelen. De hoogste bestuursrechter heeft ook geoordeeld dat het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vereist, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. [2] Hiervan wordt slechts in zeer bijzondere gevallen afgeweken.
7. Nu eiser heeft verklaard dat die bijzondere feiten en omstandigheden er niet zijn, heeft verweerder zich in het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel terecht op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in de situatie van eiser niet onevenredig bezwarend is. Dat eiser eerder in Europa verbleef is geen zeer bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder alsnog een lichter middel moet toepassen en het grensbewakingsbelang moet prijsgeven.
Conclusie
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451 en 1452.
2.Afdeling van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799.