ECLI:NL:RBDHA:2023:742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.25143 en NL22.25144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de vereisten voor nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Egyptische nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, nadat zijn eerdere asielvergunning was ingetrokken. De staatssecretaris verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de kans op erkenning als vluchteling aanzienlijk vergrootten. Eiser voerde aan dat hij nieuwe documenten had overgelegd die zijn identiteit en nationaliteit bevestigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet wezenlijk nieuw waren ten opzichte van de eerdere aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van nieuwe feiten in asielprocedures en de criteria die daarbij gehanteerd moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25143 (beroep) en NL22.25144 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Noordeloos).

ProcesverloopIn het besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 4 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum 1] 1965 en heeft de Egyptische nationaliteit.
1.1
Eiser is op 16 augustus 2000 Nederland ingereisd en heeft asiel aangevraagd. Eiser heeft met ingang van 25 november 2002 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Eiser heeft op 28 april 2009 een verzoek ingediend om naturalisatie tot Nederlander. Bij Koninklijk Besluit van 5 augustus 2009 is het Nederlanderschap verleend aan [naam] , geboren op [datum 2] 1964 te Al Khalis (Irak). Dit zijn de personalia die eiser tijdens zijn asielprocedure heeft opgegeven. Later heeft verweerder verschillende documenten ontvangen van de broer van eiser waaruit blijkt dat eiser [eiser] , geboren op [datum 1] 1965 te Kafr El Hema, Gharbiya, Egypte is. Bij besluit van 28 november 2018 is het Nederlanderschap van eiser daarom ingetrokken.
1.2
Verweerder heeft op 27 november 2020 heeft voornemen geuit om eisers asielvergunning met terugwerkende kracht in te trekken omdat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt bij zijn aanvraag. Eiser heeft hierop zijn zienswijze ingediend. Hierbij heeft eiser aangegeven bij terugkeer naar Egypte te vrezen voor zijn leven omdat zijn broer hem wil doden. Vervolgens is eiser gehoord. Bij het besluit van 13 april 2021 zijn zowel de asielvergunning voor bepaalde tijd als de asielvergunning voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken. Dit besluit is in rechte vast komen te staan [1] .
1.3
Eiser is op 2 november 2022 staande gehouden op Texel. Daarbij is gebleken dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Eiser heeft vervolgens een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft eiser zijn geboortecertificaat, zijn Egyptische identiteitsdocument en een vordering van de Nederlandse politie overgelegd. Eiser stelt dat met deze nieuwe informatie zijn identiteit en nationaliteit zijn aangetoond en dat dit de kans op een asielvergunning aanmerkelijk vergroot. Er is volgens eiser sprake van een novum aangezien zijn Egyptische nationaliteit bij de eerste asielaanvraag nog niet bekend was.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden. Weliswaar heeft eiser zijn identiteit nu met (nieuwe) documenten onderbouwd, maar ten tijde van de intrekking van eisers asielvergunning werd ook al van deze identiteit uitgegaan. Dit is destijds al meegenomen in de beoordeling en de documenten ter onderbouwing van eisers identiteit maken daarom niet dat sprake is van een nieuw feit. Die identiteitsgegevens zijn bovendien naar voren gekomen op grond van het onderzoek dat in de intrekkingsprocedure is gedaan, De verwijzing naar het arrest L.H. [2] slaagt dan ook niet, nu er naar dit element wel onderzoek is gedaan. Verder heeft eiser, behalve zijn identiteit, geen andere inhoudelijke elementen aangevoerd waardoor de beoordeling of sprake is van een novum zich beperkt tot de identiteit van eiser. Ook kan niet worden gevolgd dat een oproep om te verschijnen bij de Nederlandse politie om de rechtmatigheid van het verblijf te bespreken kan worden beschouwd als nieuw element dat relevant is voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Tenslotte stelt verweerder zich op het standpunt dat hij van horen mocht afzien.
Beroepsgronden
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen aan dat wel sprake is van een nieuw element. Eiser heeft namelijk nieuwe stukken ingediend om zijn identiteit aan te tonen. Daarmee is de eerste fase van de ontvankelijkheidsdrempel gehaald [3] . Uit punt 50 van het arrest L.H. volgt namelijk dat elementen of bevindingen nieuw zijn als die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de documenten de kans niet aanzienlijk groter maken dat de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Niet wordt ingezien waarom iemand louter vanwege zijn identiteit niet in aanmerking zou komen voor een asielvergunning. Om dat te kunnen stellen is meer onderzoek aan de kant van verweerder benodigd. Daarnaast had verweerder eiser moeten horen.
Oordeel van de rechtbank
4. Uit het arrest L.H. tegen Nederland volgt dat de beoordeling of sprake is van een nieuw element of bevinding plaatsvindt in twee stappen. Als eerste dient verweerder na te gaan of het element of bevinding niet bij de beoordeling van de eerdere aanvraag is betrokken (stap 1) en vervolgens dient verweerder na te gaan of het element de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming (stap 2). Partijen zijn het erover eens dat dit arrest als uitgangspunt moet worden genomen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat als gekeken moeten worden of de stukken nieuw zijn ten opzichte van de eerste asielaanvraag van eiser dit het geval is, omdat deze stukken destijds niet bekend waren. Hiermee is stap 1 gehaald.
4.2
De rechtbank volgt verweerder echter in het standpunt dat deze documenten de kans niet aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. De aangetoonde identiteit en nationaliteit van eiser waren namelijk ten tijde van de intrekkingsprocedure ook al bekend en niet in geschil. Ook heeft eiser in het kader van de intrekking verklaard waarom hij niet naar Egypte wenst terug te keren. Dit is destijds meegenomen bij de beoordeling of sprake is van een 3 EVRM [4] risico. Verweerder kwam tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dit is in rechte vast komen te staan. Eiser heeft in de onderhavige aanvraag behalve de onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit niets aangevoerd dat de conclusie rechtvaardigt dat de kans aanzienlijk groter maakt dat hij aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
4.3
Nu verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk mocht verklaren, mocht verweerder ook van horen afzien.
Conclusie beroep
5. Het beroep is ongegrond.
Voorlopige voorziening
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beiden zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 december 2021, NL.7151, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 februari 2022, zaaksnummer 202200442/1/V1.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2020 (ECLI:EU:C:2021:478).
3.Zie de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.