ECLI:NL:RBDHA:2023:7408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
NL23.2766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Libische eiser met betrekking tot Marokko als veilig derde land

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Libische nationaliteit tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser heeft op 29 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat Marokko als veilig derde land kan worden beschouwd voor de eiser. De rechtbank stelt vast dat de eiser een band heeft met Marokko, aangezien zijn moeder de Marokkaanse nationaliteit heeft en hij de taal spreekt. De rechtbank weerlegt de stelling van de eiser dat hij niet aan de benodigde documenten kan komen om de Marokkaanse nationaliteit te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Marokko een risico loopt op vervolging of ernstige schade.

De rechtbank wijst ook de argumenten van de eiser af dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag op juiste gronden heeft beoordeeld en dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2766

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 29 juni 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 januari 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat Marokko voor hem als veilig derde land kan worden beschouwd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht en op goede gronden het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. De staatssecretaris vindt dat Marokko als veilig derde land voor eiser kan worden beschouwd. Eiser heeft een band met het land. Hij zal de nationaliteit van het land van rechtswege verkrijgen, omdat zijn moeder de Marokkaanse nationaliteit heeft. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij via zijn moeder niet aan de benodigde documenten kan komen. Het is aannemelijk dat eiser zal worden toegelaten tot Marokko. Voorts kan Marokko gelet op de situatie in het land als veilig derde land worden aangemerkt.
De beroepsgronden
4. Eiser bestrijdt dat de staatssecretaris de veilig derde land-exceptie kan inroepen.
4.1
Als eiser de nationaliteit van Marokko van rechtswege heeft, is er sprake van een land van herkomst en niet van een veilig derde land. Het besluit is daarom volgens eiser innerlijk tegenstrijdig en in strijd met artikel 38 van de Procedurerichtlijn. Ook bestrijdt eiser, subsidiair, dat Marokko voor hem veilig is.
4.2
Voorts betoogt eiser dat de staatssecretaris niet, na in eerste instantie inhoudelijk op de asielaanvraag te hebben beslist, na intrekking van dat besluit, met het nieuwe bestreden besluit de asielaanvraag alsnog niet-ontvankelijk kan verklaren vanwege het bestaan van een veilig derde land. Dit is in strijd met het informatiebericht (IB) 2021/8, het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur.
4.3
Verder doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM.
De overwegingen van de rechtbank
5. Zoals onder 3 weergegeven gaat de staatssecretaris ervan uit dat eiser door afstamming recht heeft op de Marokkaanse nationaliteit maar die op dit moment nog niet heeft. Dit is ook ter zitting aan de orde gekomen. Van een innerlijke tegenstrijdigheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Daarnaast is het besluit niet in strijd met artikel 38 van de Procedurerichtlijn (de rechtbank begrijpt artikel 3.106a, eerste lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000) [1] . De vraag is of Marokko voor eiser als een veilig derde land kan worden aangemerkt nu hij de Marokkaanse nationaliteit (nog) niet heeft. Daarbij dient aan alle voorwaarden van artikel 3.106a van het Vb 2000 te worden voldaan, dus ook aan de voorwaarde onder e. Op het moment dat eiser daadwerkelijk de Marokkaanse nationaliteit verwerft zal hij als Marokkaans staatsburger tot Marokko worden toegelaten. Echter, die situatie is thans (nog) niet aan de orde. De staatssecretaris heeft dus een juiste toets aangelegd.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Marokko dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan. De staatssecretaris heeft bij dit standpunt terecht betrokken dat eisers moeder de Marokkaanse nationaliteit heeft, dat hij een broer heeft die in Marokko woont, dat eiser zelf in Marokko is geweest en dat hij de taal van het land spreekt. Dat eiser in Nederland een vriendin heeft, heeft de staatssecretaris in dit verband niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Eisers stelling dat zij ongehuwd samenwonen en dat deze samenlevingsvorm in Marokko niet wordt geaccepteerd, maakt dat niet anders.
5.2
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser het systeem van afstamming in de Marokkaanse Familiewet niet heeft betwist. Voor het verkrijgen van het nationaliteitscertificaat moet eiser wel een aantal documenten aan de Marokkaanse autoriteiten laten zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen en voert hij tevergeefs aan dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen. Eisers enkele stelling dat zijn moeder de benodigde documenten niet wil verstrekken vanwege zijn afvalligheid van de islam, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen achten. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het terecht aannemelijk geacht dat eiser toegang tot Marokko zal krijgen.
5.3
Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat het in eisers geval, omdat hij de Marokkaanse nationaliteit van rechtswege kan verkrijgen, niet waarschijnlijk is dat hij gebruik zal moeten maken van de asielprocedure in Marokko. Wel heeft de staatssecretaris conform de wettelijke vereisten beoordeeld of de mogelijkheid tot het vragen van asiel in Marokko bestaat en vastgesteld dat de Marokkaanse autoriteiten samen met de UNHCR aan asielstatusbepaling doen. Eisers betoog dat uit een rapport van Human Rights Watch blijkt dat onvoldoende bescherming wordt geboden volgt de rechtbank niet. Uit de door eiser aangehaalde passages volgt dat er sprake is van ‘arbitrary detention’ maar dat doet er niet aan af dat de mogelijkheid bestaat om een asielstatus te verzoeken en dat indien die wordt verleend er bescherming wordt geboden. [2]
5.4
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Marokko een risico loopt op vervolging dan wel ernstige schade.
5.4.1
Eisers verwijzing naar een rapport van Human Rights Watch van 12 januari 2023 met informatie over een gevangenisstraf voor een blogger vanwege het publiekelijk beledigen van de islam, om te laten zien dat deze strafbepaling wordt toegepast in Marokko, heeft de staatssecretaris niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Dat volgens eiser niet valt in te zien dat de strafbepaling alleen wordt gebruikt bij de blogger, is onvoldoende. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij zich publiekelijk uit over de islam of dit zou willen. Afvalligheid is niet strafbaar in Marokko. Anders dan namens eiser gesteld heeft de staatssecretaris eiser niet nader hoeven horen over of en hoe hij zijn afvalligheid in Marokko zou uiten. Eisers stelling dat hij zich in een islamitisch land als Marokko meer zal uiten, is hiervoor onvoldoende. De staatssecretaris heeft erop mogen wijzen dat eiser is gehoord over zijn afvalligheid en dat hij zich hierover voldoende heeft kunnen uitlaten.
5.4.2
Ook heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft gespecificeerd van wie hij in Marokko te vrezen heeft in verband met zijn relatie met een Nederlandse vriendin. De staatssecretaris heeft hierbij ook kunnen overwegen dat niet bekend is in Marokko dat eiser, zonder met haar getrouwd te zijn, een (seksuele) relatie met haar heeft.
6. Voor zover eiser heeft gesteld dat de staatssecretaris na eerst een inhoudelijke afwijzing niet meer kan besluiten de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, overweegt de rechtbank het volgende.
6.1
Na intrekking van het besluit verricht de staatssecretaris een volledig nieuwe beoordeling van de asielaanvraag. Eisers stelling dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag blijkens het eerdere ingetrokken besluit niet eenvoudig te motiveren was en dat de staatssecretaris volgens IB 2021/8 alleen tot niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag vanwege het bestaan van een veilig derde land concludeert als hij inhoudelijk tot een inwilliging van de asielaanvraag komt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet meer niet-ontvankelijk kan verklaren in eisers geval. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de mogelijkheid de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren een kan-bepaling betreft. Voorts heeft een IB tot doel de medewerker van de staatssecretaris te helpen beslissen, maar kan het niet worden aangemerkt als een beleidsregel. Ook duidt de omschrijving in IB 2021/8 dat “in het algemeen” alleen gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid er niet op dat de staatssecretaris niet anders kan beslissen. De staatssecretaris heeft de keuze om een asielaanvraag al dan niet niet-ontvankelijk te verklaren als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
6.2
Ook heeft de staatssecretaris, anders dan eiser heeft gesteld, het vertrouwensbeginsel niet geschonden door de asielaanvraag na de eerdere inhoudelijke beoordeling alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De staatssecretaris heeft na de intrekking van het eerdere inhoudelijke besluit de bevoegdheid en de plicht de asielaanvraag opnieuw te beoordelen. Gesteld noch gebleken is dat de staatssecretaris een toezegging of andere uitlating heeft gedaan of een gedraging heeft verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de staatssecretaris de asielaanvraag na de intrekking van het eerdere besluit inhoudelijk zou beoordelen.
6.3
Wat betreft eisers stelling dat het besluit de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren in strijd is met het verbod van willekeur, is de rechtbank van oordeel dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd.
7. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM stelt de staatssecretaris terecht dat op grond van artikel 3.6a, tweede lid van het Vb 2000 hiervoor geen ruimte is. Voor zover eiser betoogt dat artikel 3.6b van het Vb 2000 hiervoor wel ruimte biedt is de rechtbank van oordeel dat dit niet leidt tot een gegrond beroep. De staatssecretaris is in het bestreden besluit en ter zitting ingegaan op de relatie die eiser met zijn vriendin stelt te hebben. De stelling dat van eiser niet kan worden gevergd dat hij zich aan een islamitische leefomgeving moet onderwerpen acht de rechtbank te impliciet om van de staatssecretaris te verlangen dat hij motiveert waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat Marokko voor eiser als veilig derde land kan worden aangemerkt. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vb 2000
2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar pagina 5 van het voornemen van 20 december 2022.