Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser01] ,
[eiser02],
1.[gedaagde01] ,
[gedaagde02],
1.De procedure
- de bij herstelexploot van 25 november 2020 uitgebrachte dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met productie;
- het tussenvonnis van 15 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte met de conclusie na voorlopig getuigenverhoor van [eisers];
- de akte met de conclusie van antwoord na voorlopig getuigen van [gedaagden];
- de akte inbreng producties van [eisers];
- de akte verandering van eis van [eisers];
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 14 september 2022.
2.De beoordeling
Wat is de kern?
second opinionuitgevoerd naar aanleiding van het rapport van Adverbo van 29 mei 2020. Tauw heeft op 7 augustus 2020 een rapport uitgebracht.
- de tussen partijen gesloten koopovereenkomst wegens dwaling gedeeltelijk vernietigt met dien verstande dat de koopsom wordt verminderd met € 285.689,36 dan wel de gevolgen van de koopovereenkomst wijzigt zodat de koopsom wordt verminderd met € 285.689,36;
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 285.689,36;
- voor recht verklaart dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers];
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 286.689,36;
- voor recht verklaart dat de woning niet beantwoordt aan de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:17 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW);
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 286.689,36;
- voor recht verklaart dat de woning niet beantwoordt aan de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:17 lid 2 BW;
- de tussen partijen gesloten koopovereenkomst gedeeltelijk ontbindt en [gedaagden] veroordeelt tot terugbetaling van € 286.689,36;
- de tussen partijen gesloten koopovereenkomst gedeeltelijk ontbindt, omdat de woning niet beantwoordt aan de overeenkomst, dan wel de tussen partijen gesloten overeenkomst gedeeltelijk vernietigt wegens dwaling en/of voor recht verklaart dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers];
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag dan wel tot een schadevergoeding nader op te maken bij staat;
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.499,44 aan redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade;
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente, proceskosten en nakosten;
- [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de kosten van het voorlopig getuigenverhoor;
- [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de toe te wijzen bedragen.
primaire vorderingdat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. [eisers] voert aan dat de bodem van het perceel ernstig verontreinigd was doordat er metalen en asbest in de grond aanwezig waren. Ook was het perceel onder- en bovengronds bezaaid met puin (waaronder betonplaten) en scherven. Volgens [eisers] was [gedaagden] hiervan op de hoogte of had hij hiervan op de hoogte moeten zijn. [gedaagden] voert aan dat [eisers] hem had moeten inlichten, omdat [gedaagden] wist dat [eisers] de grond als bouwgrond ging gebruiken en dat het perceel hiervoor niet geschikt was. Als [eisers] de juiste voorstelling van zaken had gehad, dan had hij de koopovereenkomst niet onder dezelfde voorwaarden gesloten. [gedaagden] betwist dit.
“Als er puin op de locatie aanwezig is en het is zichtbaar aan de oppervlakte, dan geeft dat een indicatie voor de aanwezigheid van asbest en mogelijk ook zware metalen”. Een dergelijke algemene verklaring is echter onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat er ook in dit geval verontreiniging in de bodem zat, waarmee [gedaagden] bekend was of had moeten zijn. [gedaagden] heeft aangevoerd dat hij de grond onder de bovenlaag weinig tot niet heeft geroerd. Dit blijkt volgens hem ook uit de aanwezigheid van dichte begroeiing. Ook wijst hij op de verklaring van de heer [naam02] , de hovenier van [gedaagden], die tijdens het voorlopig getuigenverhoor onder meer heeft verklaard: “
Ik vond de tuin wat rommelig, maar ik ben geen echte rommel tegengekomen bij graafwerkzaamheden.”. Volgens [gedaagden] heeft hij nooit iets aan het grasveld heeft gedaan en waren de bosschages en struiken al aanwezig toen hij het perceel kocht. Dit heeft [eisers] niet betwist. Het staat daarom vast dat er dichte begroeiing aanwezig was. Daar de aanwezigheid van struiken en dichte bosschages kan worden aangenomen dat [gedaagden] over een groot oppervlak de grond onder de bovenlaag weinig tot niet heeft geroerd. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] erkend dat hij planten heeft gekweekt, maar hij heeft toegelicht dat dit kleine planten waren en dat de kweek voor een deel plaatsvond in potten. Dit heeft [eisers] niet betwist, waaruit volgt dat [gedaagden] ook bij de kweek van planten de grond niet heeft hoeven roeren. Uit het voorgaande volgt dat niet vaststaat dat [gedaagden] bekend was of had moeten zijn met de aanwezigheid van puin in de bodem. Dit betekent ook dat, zover de aanwezigheid van veel puin in de bodem een aanwijzing zou zijn voor zwaardere verontreiniging, een dergelijke aanwijzing heeft ontbroken. [eisers] heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagden] wist of had moeten weten van bodemverontreiniging. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat [gedaagden] geen mededelingsplicht heeft geschonden. Van dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b BW is dan ook geen sprake.
primairevordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van de koopovereenkomst en wijziging van de koopovereenkomst door de koopprijs met een bedrag van € 286.689,36 te verminderen zal daarom worden afgewezen.
subsidiaire vorderingtot gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst en betaling van schadevergoeding van € 286.689,36 zal worden afgewezen.
“In verband met de sterk verhoogd gemeten gehalten aan zink, nikkel en koper is een risico-analyse (Sanscrit) uitgevoerd om te bepalen of sprake is van spoedeisendheid tot saneren. Hieruit blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dat niet met spoed gesaneerd hoeft te worden”.
second opinionvan dit rapport laten uitvoeren door Tauw. In het rapport van Tauw is vermeld:
“Wanneer de woning behouden zou zijn behouden of alleen zou zijn verbouwd, zou een bodemsanering niet (of slechts beperkt) noodzakelijk zijn geweest aangezien er geen sprake is van risico’s, afgezien van een eventuele moestuin(..).”. Ortegeo bevestigt dat er geen sprake is van risico’s door de verontreiniging door nikkel, koper en/of zink bij normaal gebruik van de tuin. De inhoud van dit rapport is niet door [eisers] betwist en hij heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat er een acute saneringsplicht is. Een acute saneringsplicht als gevolg van de aanwezigheid van nikkel, koper en/of zink komt dan ook niet vast te staan.
“geen sprake is van onaanvaardbare risico’s”en
“dat er niet met spoed gesaneerd hoeft te worden”. Dit wordt door Ortegeo bevestigd:
“Sanering van de asbestverontreiniging had op basis van het besluit Asbestwegen wel moeten plaatsvinden maar daarbij was ook het aanbrengen van een verharding met klinkers, asfalt of beton waarmee de verontreiniging duurzaam wordt afgedekt mogelijk geweest”. Er is dus geen sprake van een gebrek waardoor het normale gebruik als tuin wordt verhinderd.
subsidiaire en de meer subsidiaire vorderingenzullen daarom worden afgewezen.
uiterst subsidiaire vorderingis gegrond op dwaling, onrechtmatig handelen dan wel non-conformiteit. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen.
€ 11.902,50(4,5 punt × tarief VI van € 2.645,00)