ECLI:NL:RBDHA:2023:7273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
22/2562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-besluit van de Politie Eenheid Den Haag inzake tolkwerkzaamheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023, zaaknummer SGR 22/2562, is het beroep van eiseres tegen een e-mail van 4 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres, een geregistreerde tolk Nederlands-Arabisch-Engels, had beroep aangetekend tegen de e-mail waarin verweerder, de Politie Eenheid Den Haag, uitleg gaf over een eerder verzonden e-mail van 26 januari 2022. Deze laatste e-mail bevatte een foutieve mededeling over een positief advies, terwijl het advies negatief was. Eiseres stelde dat de e-mail van 4 maart 2022 als een besluit moest worden aangemerkt volgens artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde echter dat de e-mail geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en enkel informatief van aard was. De rechtbank concludeerde dat er geen beroepsmogelijkheid openstond tegen de e-mail, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de procedure rondom het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek dat door de politie was uitgevoerd. Eiseres had eerder een negatief advies ontvangen, en de rechtbank oordeelde dat de procedure correct was verlopen. De rechtbank benadrukte dat de e-mail van 4 maart 2022 geen besluit was en dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen de eerdere brief van 25 februari 2022, waardoor de onduidelijkheid was weggenomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. R.J. Shamier),
en

Politie Eenheid Den Haag, verweerder

(gemachtigde: L. Lammers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de e-mail van
4 maart 2022.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is in oktober 1999 naar Nederland gekomen vanuit Syrië. Eiseres heeft Engelse taal en letterkunde gestudeerd in Syrië, is sinds 2018 werkzaam als tolk en staat geregistreerd in het register voor tolken en vertalers. Op 4 april 2019 is eiseres door de rechtbank Den Haag beëdigd als tolk Nederlands-Arabisch-Engels.
2. Om tolkwerkzaamheden te kunnen verrichten voor de politie, heeft de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) van de politie een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek naar eiseres verricht. Bij brief van 21 januari 2022 is de uitkomst van dit onderzoek door de teamchef van de afdeling VIK in de vorm van een negatief advies medegedeeld aan het Landelijk tolkenbureau politie (tolkenbureau). Aan eiseres is per
e-mail van 26 januari 2022 bericht dat zij een positief advies zou hebben gekregen. Het bijgevoegde advies was echter een negatief advies. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres op 1 februari 2022 een brief aan verweerder gestuurd met de vraag om uitleg over deze tegenstrijdigheid. Deze brief is door verweerder als een zienswijze op het advies aangemerkt en op 22 februari 2022 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
3. Met de brief van 25 februari 2022 heeft verweerder aangegeven het negatieve advies te handhaven.
4. Eiseres heeft op 25 februari 2022 een brief gestuurd aan het tolkenbureau. Hierin geeft eiseres aan de e-mail van 26 januari 2022, waarin eiseres abusievelijk wordt gefeliciteerd met het positieve advies, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken. Eiseres verzoekt om uiterlijk 4 maart 2022 te laten weten of zij voor de politie Nederland tolkwerkzaamheden mag verrichten. Verder voert eiseres voorlopige gronden van bezwaar aan.
5. Op 4 maart 2022 heeft verweerder per e-mail gereageerd op de brief van
25 februari 2022 van eiseres. Verweerder stelt dat voor de abusievelijk verzonden e-mail van 26 januari 2022, waarin eiseres werd gefeliciteerd met haar positieve advies, reeds excuses is aangeboden aan eiseres en dat dit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Er staat dan ook geen bezwaar of beroep open tegen de begeleidende mail, waarmee het advies aan eiseres werd verzonden. Voorts verwijst verweerder naar de brief van
25 februari 2022 die door verweerder aan eiseres is gestuurd, waarin is aangegeven dat ook na het zienswijzegesprek het negatieve advies blijft gehandhaafd.
6. Eiseres heeft beroep ingediend tegen de e-mail van 4 maart 2022.
Wat vindt verweerder?
7. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de e-mail van 4 maart 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De e-mail betreft geen publiekrechtelijke rechtshandeling, maar enkel een uitleg over wat zich heeft voorgedaan betreffende de foutieve mail die is verzonden aan eiseres op 26 januari 2022, met als bijlage het negatieve advies. Met de e-mail van 4 maart 2022 gaat verweerder er ook van uit dat de onduidelijkheid over de e-mail van 26 januari 2022 inmiddels is opgeheven.
7.1.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het beroep van eiseres wel ontvankelijk is, stelt verweerder zich op het standpunt dat de procedure betreffende het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek is verlopen volgens de geldende regelgeving en dat zorgvuldig is gehandeld. Naar aanleiding van het onderzoek is een negatief advies afgegeven.
Wat vindt eiseres
8. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat de e-mail van 4 maart 2022 wel als besluit moet worden aangemerkt en verwijst hiervoor naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 januari 2014 [1] en van 2 oktober 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [2] . Een e-mail kan een besluit inhouden en de e-mail heeft ook rechtsgevolgen voor eiseres. Bovendien betreft de e-mail een reactie op het bezwaar van eiseres. Ook hierom dient dit als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb te worden aangemerkt. [3]
8.1.
Verder is eiseres van mening dat het negatieve advies ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiseres stelt dat de bedenking die bestaat omdat eiseres nog veel familie en vrienden in Syrië zou hebben, zou komen te vervallen volgens de voorzitter van het zienswijzegesprek. De verdere bedenking dat eiseres vooringenomenheid zou hebben met een bepaald onderwerp, is niet nader gepreciseerd of geconcretiseerd, waardoor niet duidelijk is welk onderwerp dat betreft. Er wordt enkel vermeld dat deze bedenkingen zijn gebaseerd op de facebook pagina van eiseres waar een Syrische vlag op wordt getoond en op andere vertrouwelijke informatie. Tot slot heeft het negatieve advies onevenredige gevolgen voor eiseres, omdat zij door het negatieve advies geen tolkwerkzaamheden mag verrichten voor de politie en zo opdrachten en daarom veel inkomsten zal mislopen. Als bekend wordt dat de politie negatief heeft geadviseerd, zullen ook andere organisaties huiverig worden om met eiseres samen te werken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter behelst een van een bestuursorgaan afkomstige beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in de Awb als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [4] Daarom zal de rechtbank allereerst beoordelen of de brief van eiseres van 25 februari 2022 als een bezwaarschrift in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. En of verweerder met de e-mail van 4 maart 2022 een beslissing op dit bezwaarschrift heeft gegeven.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres met de brief van 1 februari 2022 een aantal vragen aan verweerder heeft gesteld en tevens voorlopige gronden van bezpwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft bij brief van 2 februari 2022 laten weten dat er geen beroepsmogelijkheid openstaat tegen het advies, maar dat eiseres wel een zienswijze kan geven en dat eiseres dus in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze te geven die zij ook mondeling kan toelichten. Dit gesprek heeft ook plaatsgevonden op 22 februari 2022. Bij brief van 25 februari 2022 heeft verweerder eiseres laten weten dat uit dit gesprek geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen en dat het advies dus wordt gehandhaafd. Diezelfde dag heeft eiseres een brief naar verweerder gestuurd waaruit ook blijkt dat eiseres op dat moment de brief van verweerder van 25 februari 2022 nog niet heeft ontvangen. Ook in deze brief geeft eiseres aan dat zij graag meer duidelijkheid wil krijgen en dat als er een negatief besluit wordt genomen, dat eiseres daartegen bezwaar maakt. Verweerder heeft vervolgens bij de e-mail van 4 maart 2022 gereageerd op de brieven van eiseres van 1 en 25 februari 2022. In die e-mail is toegelicht dat de brief van eiseres niet is behandeld als bezwaarschrift, maar dat dit als een zienswijze is behandeld en dat er ook een zienswijzegesprek heeft plaatsgevonden. De uitkomst van dit gesprek is eiseres bij brief van 25 februari 2022 medegedeeld. Verder heeft verweerder toegelicht dat de brief van eiseres van 25 februari 2022 de brief van verweerder duidelijk heeft gekruist en dat verweerder ervan uitgaat dat de onduidelijkheid inmiddels is opgeheven. Ook wordt wederom benadrukt dat de eerdere e-mail geen besluit is en dat er geen beroepsmogelijkheid openstaat tegen dit besluit. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder met de e-mail van 4 maart 2022 geen beslissing op een bezwaar van eiseres heeft genomen.
11. De e-mail van 4 maart 2022 heeft enkel een informatief karakter. Het is niet gericht op rechtsgevolg en het is geen rechtshandeling. Uit de inhoud en de wijze waarop de e-mail is geformuleerd, blijkt dat de e-mail is bedoeld om eiseres in te lichten over het verloop van de procedure en dat er geen beroepsmogelijkheid open staat tegen het besluit om haar geen tolkwerkzaamheden te laten verrichten voor de politie. De e-mail van
4 maart 2022 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
12. Omdat eiseres na de e-mail van 4 maart 2022 ook niet meer heeft verzocht om de brief van 25 februari 2022 als bezwaarschrift in behandeling te nemen, is verweerder er terecht van uitgegaan dat de onduidelijkheid die bestond is weggenomen en dat er geen beslissing op bezwaar meer hoefde te volgen.
13. Nu de e-mail van 4 maart 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is het beroep niet-ontvankelijk. De overige gronden behoeven dan ook geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2014, ECLI:Nl:RVS:2014:99.
2.uitspraak van 2 oktober 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2014:7066.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4531.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 1995, ECLI:NL:CRVB:1995:ZB1480.