ECLI:NL:RBDHA:2023:7265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 oktober 2022, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds dat moment geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank concludeert echter dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting te realiseren, ondanks de afhankelijkheid van de Marokkaanse autoriteiten en de tijdelijke belemmeringen door de ramadan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10088
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 maart 2023 (in de zaak NL23.5703) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. Eiser verblijft meer dan vijf maanden in vreemdelingenbewaring. Nog steeds is het verweerder niet gelukt hem uit te zetten. Uit de voortgangsrapportage volgt dat er op 7 november 2022 een aanvraag om afgifte van een laissez passer (lp) is gedaan bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Na laatstelijk te hebben gerappelleerd op 24 februari 2023 zou er een presentatie gepland zijn op 15 maart 2023. Eiser gaf aan mee te zullen werken aan de presentatie maar de presentatie is niet doorgegaan omdat er geen tijd was eiser te spreken. Een nieuwe presentatie zal pas kunnen plaatsvinden ná de ramadan. Een concrete datum is niet nog gemaakt. Tegen die tijd bereikt de bewaring al de termijn van zes maanden. Van verweerder had in dit kader meer verlangd mogen worden.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het primair aan eiser is om over documenten te beschikken ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, alsmede te beschikken over een geldig op zijn naam gesteld document voor grensoverschrijding. Een dergelijk document heeft eiser tot dusver niet overgelegd. Verweerder is voor het realiseren van een daadwerkelijk vertrek afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. Zoals uit verschillende verslagen van vertrekgesprekken blijkt, wacht eiser feitelijk de uitkomst van het lp traject af. Daarnaast heeft eiser eerder geweigerd zijn vingerafdrukken af te laten nemen die nodig zijn voor de lopende lp aanvraag. Dat eiser op 15 maart 2023 heeft meegewerkt aan de voor hem ingeplande presentatie maakt het vorengaande niet anders. Verder heeft op 15 maart 2023 een poging plaatsgevonden om eiser te presenteren. De omstandigheid dat de presentatie geen doorgang heeft gevonden nu de consul geen tijd meer had om eiser te spreken maakt niet dat de geplande presentatie geen daadwerkelijke uitzettingshandeling betrof. Voorts merkt verweerder op dat op 27 maart 2023 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en op 27 maart 2023 navraag is gedaan bij de Afdeling Internationale Aangelegenheden (DIA) om na te gaan of reeds een nieuwe presentatiedatum bekend is. Dat een eerdere presentatie voor het einde van de ramadan niet mogelijk is maakt naar de mening van verweerder niet dat daarmee onvoldoende voortvarend aan het vertrek van eiser wordt gewerkt, gelet op de eerder verwoorde afhankelijkheid van de Marokkaanse autoriteiten.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat eiser op 15 maart 2023 gepresenteerd zou worden bij de Marokkaanse autoriteiten. Deze presentatie heeft niet plaatsgevonden omdat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat ze die dag geen tijd meer hadden om eiser te spreken. De Marokkaanse autoriteiten hebben tevens aangegeven dat een nieuwe presentatie na de ramadan zal worden gepland. De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van een te bepalen presentatiedatum en de frequentie van het presenteren
afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. Dat de presentatie van eiser niet eerder dan na afloop van de ramadan kan plaatsvinden omdat tijdens de ramadan geen presentaties plaatsvinden, vormt slechts een tijdelijke belemmering gedurende ongeveer een maand. Het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is daarmee niet komen te ontbreken. Voorts is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Daarnaast heeft verweerder op 27 maart 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt overigens dat eiser inmiddels wél bereid is om mee te werken aan het afnemen van zijn vingerafdrukken. Op eiser rust echter de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Ambtshalve toetsing
Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing1 waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.