ECLI:NL:RBDHA:2023:7257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Tunesische vreemdeling in het kader van Dublinverordening en detentiegeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling, die op 3 maart 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak en dat de huidige beoordeling zich richt op de rechtmatigheid van de maatregel sinds dat moment.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is en dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Hij heeft ook ernstige medische klachten, die volgens hem niet voldoende zijn meegewogen bij de beslissing om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat de vreemdeling uitzetbaar is naar Oostenrijk en dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de enkele stelling van de vreemdeling dat zijn medische situatie hem detentieongeschikt maakt, onvoldoende is om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, ook niet in het kader van de ambtshalve toetsing. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10365
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 maart 2023 (in de zaak NL23.6534) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. Eiser is bereid mee te werken aan zijn uitzetting en verweerder dient concreet te maken binnen welk termijn eiser uitgezet kan worden. Tevens heeft eiser aangegeven dat hij ernstige medische klachten heeft. Het verblijf in het detentiecentrum valt eiser zwaar en zijn medische toestand gaat achteruit. Eiser is ten gevolge hiervan op 17 maart 2023 overgebracht naar het [verblijfplaats] in [locatie] . Deze omstandigheden hadden kenbaar moeten worden betrokken bij een gemotiveerde beslissing dat de maatregel van bewaring is voortgezet en niet is volstaan met oplegging van een lichter middel. Eiser is van mening dat een onvoldoende gemotiveerde beslissing in de maatregel van bewaring om niet te volstaan met de oplegging van een lichter middel de maatregel onrechtmatig maakt. Gelet op het arrest C, B en X,
geldt dit ook ten aanzien van de voortduring van de maatregel.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat met ingang van 23 maart 2023 de verantwoordelijkheid van Oostenrijk voor terugname van eiser vast staat. Op 31 maart 2023 is een overdrachtsbesluit genomen. De overdracht van eiser is ingepland op 17 april 2023 en verweerder zal gelet op wat bekend is over de gezondheid van eiser, begeleiding door de Koninklijke Marechaussee en een verpleegkundige van Medex inzetten. De maatregel van bewaring is vanaf 17 maart 2023 tot 12 april 2023 ten uitvoer gelegd in het [verblijfplaats] te [locatie] . Verweerder merkt op dat in de maatregel van bewaring van 3 maart 2023 reeds gemotiveerd is betrokken dat eiser heeft aangegeven dat hij diverse medische aandoeningen heeft. Verweerder meent dat met de voortgezette tenuitvoerlegging van de maatregel in het [verblijfplaats] te [locatie] uitvoering is gegeven aan de aanname van de beschikbaarheid van passende zorg die in de maatregel reeds is gemaakt. Hierbij is van belang dat niet is gebleken en door eiser niet is aangevoerd dat hij door zijn gezondheidssituatie niet langer detentiegeschikt zou zijn, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
Uit de voortgangsgegevens blijkt dat verweerder op 8 maart 2023 de Oostenrijkse autoriteiten heeft gevraagd om eiser uiterlijk binnen twee weken terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Nu deze autoriteiten niet hebben gereageerd op dit verzoek is eiser met ingang van 23 maart 2023 uitzetbaar naar Oostenrijk. Gelet hierop heeft verweerder op 31 maart 2023 een overdrachtsbesluit genomen. Eiser zal op 17 april 2023 onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee en een verpleegkundige worden overgedragen aan de Oostenrijkse autoriteiten. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Detentiegeschiktheid
Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de maatregel van bewaring vanaf 17 maart 2023 enige weken in het [verblijfplaats] te [locatie] ten uitvoer is gelegd. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de aanleiding tot deze plaatsing onder meer is gelegen in eisers gebrekkige discipline met betrekking tot de medicatie inname voor zijn diabetes. De rechtbank overweegt dat de enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, onvoldoende is voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. Uit de voortgangsgegevens blijkt weliswaar dat eiser verschillende medische klachten heeft, maar daaruit volgt niet dat de noodzakelijke medische behandeling in het detentiecentrum niet voldoet. Evenmin zijn voor zo'n oordeel concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 15 maart 2023 (in de zaak NL23.6534), overweging 6. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing1 waartoe zij gehouden is, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.