ECLI:NL:RBDHA:2023:7255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 8 maart 2023 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de processtukken beoordeeld.

Eiser voerde aan dat hij in zijn belangen is geschaad door een te korte termijn voor het indienen van zijn beroepsgronden en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het vorige onderzoek. De rechtbank concludeert dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de Staat bij het voortduren van de bewaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende uitzettingshandelingen heeft verricht en dat er zicht op uitzetting is. De beroepsgronden van eiser zijn ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12051
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1978.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 maart 2023 (in de zaak NL23.7244) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat hij door een te korte dan wel een onjuiste termijn voor het indienen van zijn beroepsgronden in zijn belangen is geschaad. Deze handelswijze leidt tot een onmogelijke wijze om een moment te kunnen vinden om de stukken te kunnen bespreken met zijn gemachtigde. Daarbij valt niet in te zien waarom verweerder met twee aangezegde dagen geen inperkend tijdstip krijgt en eiser wel. Gelet hierop kan voorts worden aangenomen dat een voortduring van de maatregel van inbewaringstelling van eiser indruist tegen het evenredigheidsbeginsel en dat deze niet langer proportioneel is. Eiser voert verder aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. De houding van de Marokkaanse autroiteiten is sinds 2017 in het specifieke geval van eiser niet veranderd. Het feit dat er voor anderen misschien wel een laissez passer (lp) worden verstrekt, maakt niet dat het zicht op uitzetting voor eiser aannemelijk is. Wat opvalt is dat de rappels van 2022 en 2023 door elkaar zijn gezet. Op 30 maart 2023 zou navraag zijn gedaan en zou er worden afgewacht, maar de uitkomst hiervan of vervolgstappen hierna is verder nergens vermeld. Juist vanwege het chronische gebrek aan zicht op uitzetting sinds 2016, mag van verweerder méér worden verwacht om de vrijheidsontneming te kunnen billijken, aldus eiser. Tot slot is eiser van mening dat onder de gegeven omstandigheden kan worden geconcludeerd dat het belang van verweerder om de maatregel voort te zetten niet langer opweegt tegen de persoonlijke belangen van eiser om in vrijheid te worden gesteld.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de periode gelegen tussen 2016 en 2019 vijf keer de presentatie heeft geweigerd. In de huidige lp aanvraag rappelleert verweerder maandelijks bij de Marokkaanse ambassade. Op 15 februari 2023 is de originele, maar verlopen identiteitskaart van eiser getoond bij de Marokkaanse ambassade. De ambassade heeft daarop verzocht om de vingerafdrukken van eiser opnieuw aan te leveren. Op 27 februari 2023 zijn de vingerafdrukken aangeleverd. Verweerder heeft voorts op 30 maart 2023 extra navraag gedaan bij de Marokkaanse ambassade en ook op 12 april 2023 en 17 april 2023 is schriftelijk gerappelleerd. Indien eiser zelf contact opneemt met de Marokkaanse ambassade dat hij gepresenteerd wil worden, zal hij worden gepresenteerd. Op 13 maart 2023 en 11 april 2023 heeft eiser geweigerd om een vertrekgesprek te voeren. Gelet op al het voorgaande volgt verweerder niet de stelling van eiser in beroep dat zicht op uitzetting voor Marokko binnen redelijke termijn in het geval van eiser ontbreekt of dat verweerder onvoldoende voortvarendheid handelt. Tot slot volgt verweerder niet de stelling van eiser in beroep dat de bewaring niet langer proportioneel is, nu niet is gebleken van omstandigheden die daarop wijzen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Termijn voor het indienen van een reactie op de voortgangsgegevens
De rechtbank stelt voorop dat een zaak als de onderhavige altijd mede ziet op de actualisering van informatie met betrekking tot de rechtmatigheid van (het voortduren van) de bewaring, waarbij het toetsingskader van het aan de orde zijnde beroep aan partijen bekend mag worden verondersteld, terwijl het hier gaat om relatief eenvoudig te verwerken
informatie waarop eiser heeft kunnen reageren. De voortgangsrapportage is op 21 april 2023 om 10.23 uur ontvangen. Vanaf dat moment heeft eiser nagenoeg twee werkdagen de tijd gehad om te reageren, te weten tot 25 april 2023 om 10.00 uur. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 26 april 2023 vóór 12.00 uur een verweerschrift in te dienen. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij een kortere termijn heeft gehad om te reageren op de voortgangsrapportage dan verweerder om een verweerschrift in te dienen. Voorts is eiser niet zodanig in zijn belang geschaad dat dit zwaarder dient te wegen dan het zijdens verweerder gestelde belang bij voortduring van de inbewaringstelling. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
Uit de voortgangsgegevens blijkt dat het onderzoek bij de Marokkaanse autroiteiten loopt. Verweerder heeft op 30 maart 2023 extra navraag gedaan bij deze autroiteiten naar de stand van zaken. Tevens heeft verweerder op 6 april 2023, 12 april 2023 en 17 april 2023 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp. Dat het onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend, te meer deze autoriteiten niet op voorhand te kennen gegeven geen lp te zullen verstrekken. De omstandigheid dat in 2017 voor eiser geen lp is verstrekt, is onvoldoende voor een ander oordeel. Anders dan in 2017 worden er nu wel weer lp’s verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten, ook ten behoeve van ongedocumenteerde vreemdelingen, en vinden er weer gedwongen uitzettingen plaats. De rechtbank acht hierbij van belang dat op 15 februari 2023 de originele (verlopen) identiteitskaart van eiser is getoond bij de Marokkaanse ambassade. De ambassade heeft daarop verzocht om de vingerafdrukken van eiser opnieuw aan te leveren. Op 27 februari 2023 zijn de vingerafdrukken aangeleverd. Wat betreft het plannen van een presentatie overweegt de rechtbank dat verweerder in deze afhankelijk is van de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten en hij hier in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Daarnaast heeft verweerder op 11 april 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt dat eiser heeft geweigerd het gesprek aan te gaan. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende uitzettingshandelingen heeft verricht en voldoende voortvarend heeft gehandeld. Ook is er zicht op uitzetting. Deze beroepsgronden slagen daarom niet
Belangenafweging
Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
1. ECLI:EU:C:2022:858
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.