ECLI:NL:RBDHA:2023:7249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Ruijs, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 8 februari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere uitspraak op 22 maart 2023 en dat de toetsing zich nu richtte op de periode na deze uitspraak.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, ondanks dat er enkele uitzettingshandelingen zijn verricht door verweerder. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onredelijk lang voortduurt en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 mei 2023 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12068
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Ruijs),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 maart 2023 (in de zaak NL23.7927) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat uit de voortgangsgegevens blijkt dat er na de uitspraak van 22 maart 2023 op 18 april 2023 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden en dat verweerder op 6 april 2023 heeft gerappelleerd bij de Tunesische autroiteiten. Eiser werkt mee aan zijn uitzetting, bijvoorbeeld door in het bijzijn van de vertrekmedewerker te bellen met de Tunesische ambassade. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de maatregel van bewaring alleen dan gerechtvaardigd, als deze niet onredelijk lang voortduurt. Eiser stelt zich op het standpunt dat door de weinige uitzettingshandelingen in twee en een halve maand, en het geheel van handelingen hierbij in ogenschouw nemende, zonder hiervoor een gegronde reden te hebben, sprake is van onvoldoende voortvarend handelen aan de zijde van verweerder.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser zelf geen reisdocument heeft overgelegd en ook geen inspanning verricht in het kader van zijn plicht volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Verweerder kan niets anders dan de uitkomst van de eerder opgestarte aanvraag om afgifte van een laissez passer (lp) af te wachten, te rappelleren bij de Tunesische autoriteiten en periodiek een vertrekgesprek te voeren met eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
Uit de voortgangsgegevens blijkt dat het onderzoek bij de Tunesische autoriteiten loopt. Verweerder heeft op 6 april 2023 gerappelleerd bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp. Daarnaast heeft verweerder op 17 maart 2023 en 18 april 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit de verslagen van deze vertrekgesprekken blijkt dat eiser een afwachtende houding aanneemt met betrekking tot zijn uitzetting. In het vertrekgesprek op 18 april 2023 heeft eiser bovendien aangegeven dat hij zelf geen actie heeft ondernomen om zijn uitzetting te bespoedigen omdat hij niet wenst terug te keren naar Tunesië. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende uitzettingshandelingen heeft verricht en voldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
1. ECLI:EU:C:2022:858
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.