ECLI:NL:RBDHA:2023:7243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Oostenrijkse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 5 april 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 april 2023, waarbij de eiser aanwezig was, maar zijn gemachtigde niet. De rechtbank heeft de gronden van het beroep schriftelijk ingediend ontvangen van de eiser.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat de staandehouding onrechtmatig was. De rechtbank heeft de tijdstippen en gebeurtenissen zoals vermeld in het proces-verbaal van staandehouding als juist aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom geen lichter middel is toegepast, ondanks de mogelijkheid voor de eiser om een noodpaspoort op te halen en zelfstandig naar Oostenrijk te vertrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10537
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft de gronden van het beroep schriftelijk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Zijn gemachtigde is, met eerder bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen Y.M. Saris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Oostenrijkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986.
Staandehouding
2. Eiser voert aan dat het voortraject onduidelijk is. In het proces-verbaal van staandehouding staat dat eiser om 18:00 uur werd gezien op het station, dat om 18:10 uur contact is opgenomen met AVIM en dat hij om 18:15 uur is staandegehouden. Om 18:35 uur is hij opgehouden. In het formulier bijzonderheden zaak staat echter dat eiser om 16:15 uur om een identiteitsbewijs is gevraagd en dat hij om 16:35 uur bij een plaats van verhoor aan kwam. Het is volgens eiser volstrekt onduidelijk wat er bij de staandehouding is gebeurd, daarom moet de bewaring worden opgeheven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank gaat uit van de gebeurtenissen zoals die zijn omschreven in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht, dat op 5 april 2023 op ambtsbelofte is opgemaakt. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de daarin genoemde tijdstippen en gebeurtenissen te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gronden
5. Eiser heeft de zware gronden 3c en 3i gronden van de maatregel niet betwist. Deze gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Als de bewaring wordt opgeheven kan hij een noodpaspoort ophalen en zelfstandig naar Oostenrijk vertrekken. De ambassade van Oostenrijk heeft bevestigd dat er een noodpaspoort klaarligt.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen volgt het risico op onttrekking op het toezicht op vreemdelingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.