Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De bewijsbeslissing
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] blijkt ook dat in de hotelkamer al sprake was van een gezamenlijk plan om [slachtoffer 1] als sekswerker te laten werken. Dit plan is ook daadwerkelijk tot uitvoering gebracht door de verdachte en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft immers een seksafspraak voor [slachtoffer 1] geregeld, waarbij hij onder andere afspraken heeft gemaakt over de te verrichten handelingen en de prijs. Hierna is hij samen met [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] naar Delft gereisd, waar [slachtoffer 1] uiteindelijk door [naam 1] is opgehaald. In de periode dat [slachtoffer 1] bij [naam 1] was, heeft de verdachte nog meermalen contact gehad met hem, onder andere om te vragen of alles naar wens was. De verdachte en [medeverdachte 2] verbleven op dat moment samen in het [Hotel 2] , waar de verdachte uiteindelijk ook het door [slachtoffer 1] met de seksafspraak verdiende geld van haar in ontvangst heeft genomen.
De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] in de hotelkamer door dwang, geweld en dreiging met geweld diensten van seksuele aard heeft moeten verrichten, maakt naar het oordeel van de rechtbank al dat haar situatie niet gelijk is geweest aan die van de gemiddelde mondige prostituee in Nederland. Dit geldt ook voor de seksafspraak met [naam 1] , omdat het de verdachte is geweest die namens [slachtoffer 1] afspraken heeft gemaakt over de te verrichten seksuele handelingen en de bijbehorende prijs, zonder dat [slachtoffer 1] hier enige zeggenschap over heeft gehad. Dit dwangmiddel kan dan ook bewezen worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het feitelijk overwicht van de verdachte en zijn mededaders op [slachtoffer 1] en de omstandigheid dat zij niet vrijelijk over haar persoonlijke eigendommen kon beschikken, dat zij in een kwetsbare positie verkeerde. Bovendien blijkt uit haar verklaring dat zij zelf geen geld had en daardoor afhankelijk was van de verdachte en zijn mededaders. Ze waren van deze kwetsbare positie op de hoogte en hebben daar misbruik van gemaakt door [slachtoffer 1] diensten van seksuele aard te laten verrichten. Ook het gebruik van dit dwangmiddel kan daarom bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft verklaard dat de door hem gebruikte bewoordingen in de tapgesprekken een voor hem normale manier zijn om met iemand te praten als hij diegene al langer kent. Verder heeft hij verklaard dat hij slechts de zaakwaarnemer was van [slachtoffer 2] ; hij adviseerde haar en behartigde haar belangen. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit de tapgesprekken af te leiden. Integendeel: uit de tapgesprekken volgt een duidelijke hiërarchie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , waarbij het de verdachte is die de leiding heeft en daarbij geen tegenspraak duldt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de verdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar ziel aan de duivel heeft verkocht, dat zij niet de baas kan zijn omdat hij dat al is en dat zij moet doen wat hij zegt zoals een goede soldaat dat betaamt. De rechtbank merkt overigens nog op dat van enige gelijkwaardigheid tussen de verdachte en [slachtoffer 2] in de gesprekken geen sprake is: bedreigingen en beledigingen worden door de verdachte geuit, maar niet door [slachtoffer 2] . De verklaring van de verdachte wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
meverdienen?”.
ofdoor misbruik van een kwetsbare positie,
engehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 1) en
21 december 2022te Leiden en Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] telkens door dwang, door dreiging met geweld of andere
feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
ofdoor misbruik van een kwetsbare positie,
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De oplegging van straf en maatregel
Door de psycholoog worden vervolgens twee mogelijke routes overwogen. In de eerste plaats kan er voor worden gekozen om de verdachte af te straffen door oplegging van een (vrijheids-)straf. In de tweede plaats kan ervoor worden gekozen om aan de verdachte – vanuit de gelijktijdigheid van de stoornis en, indien bewezen, de gepleegde feiten – de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen, waarbij eventueel nog kan worden onderzocht of oplegging van TBS met voorwaarden de verdachte kan motiveren voor ambulante behandeling. Dit laatste wordt echter door de psycholoog gezien als een gepasseerd station. Uiteindelijk adviseert de psycholoog om, gelet op het strafblad van de verdachte, zijn transparante houding ten aanzien van het voortzetten van illegale activiteiten, het hoge recidiverisico en het ontbreken van probleembesef en daarmee motivatie voor het volgen van behandeling, aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Verder stelt de rechtbank op grond van het rapport van de psycholoog vast dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De verdachte is tevens onderzocht door een psychiater, maar vanwege zijn weigering om aan dat onderzoek mee te werken heeft de psychiater geen vragen over de persoon van de verdachte kunnen beantwoorden. Dit staat echter, gelet op het bepaalde in artikel 37a Sr, vierde lid, niet in de weg aan oplegging van een TBS-maatregel.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan het vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. De verdachte is in de afgelopen jaren veroordeeld voor het plegen van verschillende geweldsdelicten, vermogensdelicten en een zedendelict. De verdachte is tegenover de deskundigen transparant geweest ten aanzien van zijn voornemen om na detentie zijn criminele gedrag voort te zetten. Bovendien is ook detentie kennelijk geen reden geweest voor de verdachte om te stoppen met crimineel gedrag, aangezien één van de bewezen verklaarde feiten is gepleegd terwijl de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond. Ook leidt de verdachte aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die maakt dat het risico op nieuwe strafbare feiten, waaronder ook geweldsfeiten, moet worden ingeschat als hoog. Bij de verdachte is geen sprake van enig ziekte-inzicht. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen de rechtbank tot de conclusie dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Uit het rapport van de reclassering en het strafblad van de verdachte volgt dat in het verleden is geprobeerd om de verdachte in het kader van reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden te behandelen en begeleiden. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid door de houding van de verdachte. De reclassering ziet thans dan ook geen mogelijkheid om de verdachte in een voorwaardelijk kader te begeleiden. Bovendien heeft de verdachte meermalen te kennen gegeven dat er niets mis is met hem en dat hij geen behandeling nodig heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat behandeling in een voorwaardelijk kader – hetzij in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, hetzij in het kader van TBS met voorwaarden – een gepasseerd station is. Dit brengt met zich dat oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging resteert. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan de verdachte opleggen.
7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.De vordering tot tenuitvoerlegging
9.De toepasselijke wetsartikelen
10.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt daarbij dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;