ECLI:NL:RBDHA:2023:7231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
09/053479-22, 09/025958-23 (ttz. gev.) en 09/827106-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel met seksuele uitbuiting van twee vrouwen, met oplegging van gevangenisstraf en TBS

Op 22 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel met seksuele uitbuiting van twee vrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan het werven, overbrengen en huisvesten van de slachtoffers met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De feiten vonden plaats in de periode van 26 juli 2021 tot en met 28 juli 2021 en van 27 april 2022 tot en met 24 januari 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang, geweld en misbruik van een kwetsbare positie van de slachtoffers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging werd opgelegd. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.500,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/053479-22, 09/025958-23 (ttz. gev.) en 09/827106-15 (tul)
Datum uitspraak: 22 mei 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 augustus 2022, 21 november 2022, 7 februari 2023 (telkens pro forma) en 8 mei 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.Y. Rose en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding met parketnummer 09/053479-22 zal in het vervolg van dit vonnis worden aangeduid met dagvaarding I en de dagvaarding met parketnummer 09/025958-23 met dagvaarding II. De tekst van de tenlastelegging zoals opgenomen in beide dagvaardingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij:
- zich in de periode van 26 juli 2021 tot en met 28 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van mensenhandel (seksuele uitbuiting) van het slachtoffer [slachtoffer 1] (dagvaarding I);
- zich in de periode van 27 april 2022 tot en met 24 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van mensenhandel (seksuele uitbuiting) van het slachtoffer [slachtoffer 2] (dagvaarding II).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en, in de kern, consistent zijn en dat deze verklaringen op belangrijke punten steun vinden in andere bewijsmiddelen. Op basis van deze bewijsmiddelen kunnen de verschillende onderdelen van de subleden 1, 4, 6 en 9 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bewezen worden, evenals het ten laste gelegde medeplegen.
Ook ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring. Alhoewel het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer 2] , geen aangifte heeft gedaan en heeft verklaard dat zij vrijwillig prostitutiewerkzaamheden verrichtte, kan ook hier op basis van de bewijsmiddelen in het dossier tot een bewezenverklaring worden gekomen van de verschillende onderdelen van de subleden 1, 4, 6 en 9 en het ten laste gelegde medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit. In de eerste plaats kan niet bewezen worden dat sprake is geweest van uitbuiting van [slachtoffer 1] . Evenmin kan bewezen worden dat het de verdachte is geweest die de voor een bewezenverklaring van artikel 273f Sr noodzakelijke dwangmiddelen heeft aangewend. Ook via het ten laste gelegde medeplegen kan dit niet bewezen worden, omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Ook ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit. Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat sprake is geweest van uitbuiting van [slachtoffer 2] .
3.3.
Het wettelijk kader
De tenlasteleggingen zijn opgesplitst in specifieke verwijten die worden beschreven in artikel 273f Sr, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, overbrengen/vervoeren of huisvesten/opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4 ziet op het verrichten van handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of – in dit geval – diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. Het verwijt in sub 9 heeft betrekking op het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van die diensten van seksuele aard door een ander. Ook hier wordt de uitbuiting als impliciet bestanddeel veronderstelt. De in sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f Sr, lid 1, sub 1. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Van uitbuiting in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Op grond van vaste jurisprudentie zal in het geval van prostitutiewerkzaamheden – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer als gevolg van de gebruikte dwangmiddelen is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
3.4.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Dagvaarding I
Feitencomplex
De rechtbank acht de verklaringen [slachtoffer 1] heeft afgelegd voldoende betrouwbaar en geloofwaardig om voor het bewijs te gebruiken. Daartoe is van belang dat de verklaringen van [slachtoffer 1] gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent zijn. Dat op detailniveau verschillen zitten in de verklaringen van [slachtoffer 1] – zoals ook door de verdachte opgemerkt – doet aan de geloofwaardigheid van het geheel niet af. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op belangrijke onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank gaat daarom op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en de ondersteunende bewijsmiddelen uit van het navolgende feitencomplex.
De hotelkamer
Op 26 juli 2021 is [slachtoffer 1] samen met [medeverdachte 1] naar het [Hotel 1] in Den Haag gegaan, waar zij samen met de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en twee andere personen in een hotelkamer heeft verbleven. In de hotelkamer is zij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mishandeld en bedreigd. Ook zijn haar telefoon en tas afgepakt door (onder andere) de verdachte. [slachtoffer 1] is hierna gedwongen om zich uit te kleden en zijn er naaktfoto’s van haar gemaakt. Tegen haar werd gezegd dat zij sekswerk moest gaan doen en door de verdachte werden ook vragen aan haar gesteld over seks. [slachtoffer 1] is daarna gedwongen om met mannen te bellen, waarbij zij moest kreunen en zeggen dat zij zin had om te neuken. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank ook aan te merken als het verrichten van diensten van seksuele aard. De verklaringen van [slachtoffer 1] met betrekking tot het voorgaande vinden steun in een tweetal geluidsfragmenten en het feit dat op de telefoon van de verdachte naaktfoto’s van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen die zijn gemaakt in de hotelkamer. Ook de verklaringen die [medeverdachte 1] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, bieden steun aan de verklaringen van [slachtoffer 1] met betrekking tot het voorgaande, waarbij de rechtbank wel constateert dat zij haar eigen rol daarbij lijkt te minimaliseren.
De verdachte heeft verklaard dat hij niets heeft meegekregen van mishandelingen of bedreigingen van [slachtoffer 1] in de hotelkamer en dat hij überhaupt geen rol heeft gehad in het geheel. De sfeer in de hotelkamer was volgens hem goed. Deze verklaring schuift de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen als ongeloofwaardig terzijde.
De seksafspraak met [naam 1]
Op 27 juli 2021 is [slachtoffer 1] eerst samen met de verdachte en [medeverdachte 2] naar Leiden gegaan en daarna naar het [Hotel 2] in Den Haag. Met de telefoon van de verdachte is vervolgens namens [slachtoffer 1] een afspraak gemaakt met een klant om seks te hebben zonder condoom. Tegen [slachtoffer 1] werd door de verdachte en [medeverdachte 2] gezegd dat zij alleen maar met de klant hoefde te chillen. [slachtoffer 1] , de verdachte en [medeverdachte 2] zijn gezamenlijk met de trein naar Delft gegaan, alwaar [slachtoffer 1] werd opgehaald door de klant en zij samen met hem naar het [Hotel 2] in Delft is gegaan. Onderweg naar dat hotel hoorde [slachtoffer 1] dat was afgesproken dat ze seks zouden hebben zonder condoom. Zij is toch met de klant meegegaan omdat haar spullen, waaronder haar telefoon, bij de verdachte waren. In het hotel heeft zij seksuele handelingen bij de klant verricht, waar zij 300 euro voor heeft gekregen. Hierna – inmiddels 28 juli 2021 – is er door de verdachte en [medeverdachte 2] een taxi voor [slachtoffer 1] geregeld die haar terug heeft gebracht naar het [Hotel 2] . Daar heeft zij de 300 euro aan de verdachte afgestaan.
De klant – [naam 1] geheten – met wie [slachtoffer 1] de afspraak heeft gehad, is als getuige gehoord. Hij heeft onder andere verklaard dat het hem, op het moment dat [slachtoffer 1] bij hem in de auto stapte, duidelijk werd dat zij niet degene was met wie hij via WhatsApp contact heeft gehad. Zij leek niet op de hoogte te zijn van de afspraken die waren gemaakt met betrekking tot de seksuele handelingen. Ook is het contact via WhatsApp met de persoon met wie de afspraken waren gemaakt doorgegaan op het moment dat [slachtoffer 1] met hem in het hotel was. De rechtbank stelt dan ook vast dat het in elk geval niet [slachtoffer 1] is geweest die de seksafspraak heeft gemaakt.
Alhoewel het WhatsApp-contact heeft plaatsgevonden via de telefoon van de verdachte, heeft hij steeds elke betrokkenheid bij de totstandkoming van de seksafspraak ontkend. In eerste instantie heeft de verdachte verklaard dat zijn telefoon door iemand anders moet zijn gebruikt op het moment dat er muziek werd afgespeeld, omdat de telefoon op dat moment niet vergrendeld zou zijn. Uit nader onderzoek van de politie is echter gebleken dat de telefoon van de verdachte automatisch vergrendelt op het moment dat er 30 seconden geen activiteit is, ook als er muziek wordt afgespeeld. Bovendien blijkt dat het contact met [naam 1] heeft plaatsgevonden over een langere periode op verschillende momenten van de dag, ook op momenten dat er geen muziek werd afgespeeld op de telefoon van de verdachte. Ter terechtzitting geconfronteerd met deze bevindingen heeft de verdachte verklaard dat zijn telefoon dan kennelijk is gebruikt door iemand die zijn toegangscode weet. Nadere informatie hierover heeft de verdachte niet kunnen of willen verschaffen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat iemand anders via zijn telefoon de seksafspraak heeft gemaakt volstrekt onaannemelijk is en dat, bij gebreke van een aannemelijke en verifieerbare verklaring voor het tegendeel, ervan moet worden uitgegaan dat het de verdachte is geweest die de WhatsApp-gesprekken met [naam 1] heeft gevoerd.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte of zijn mededaders een advertentie met (naakt)foto’s van [slachtoffer 1] op sekssites heeft geplaatst. De verklaring van [slachtoffer 1] dat haar foto’s op Kinky.nl zijn geplaatst wordt onvoldoende ondersteund door andere bevindingen. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld. In de hotelkamer zijn naaktfoto’s van [slachtoffer 1] gemaakt en is zij gedwongen om op een seksuele wijze met mannen te bellen. Elk van de verdachten heeft daarbij uitvoeringshandelingen verricht en de bijdrage van elke verdachte is ook van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Dat de verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt of bedreigingen heeft geuit, doet hieraan niet af. Bovendien heeft hij zich ook niet gedistantieerd van het handelen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] blijkt ook dat in de hotelkamer al sprake was van een gezamenlijk plan om [slachtoffer 1] als sekswerker te laten werken. Dit plan is ook daadwerkelijk tot uitvoering gebracht door de verdachte en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft immers een seksafspraak voor [slachtoffer 1] geregeld, waarbij hij onder andere afspraken heeft gemaakt over de te verrichten handelingen en de prijs. Hierna is hij samen met [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] naar Delft gereisd, waar [slachtoffer 1] uiteindelijk door [naam 1] is opgehaald. In de periode dat [slachtoffer 1] bij [naam 1] was, heeft de verdachte nog meermalen contact gehad met hem, onder andere om te vragen of alles naar wens was. De verdachte en [medeverdachte 2] verbleven op dat moment samen in het [Hotel 2] , waar de verdachte uiteindelijk ook het door [slachtoffer 1] met de seksafspraak verdiende geld van haar in ontvangst heeft genomen.
Dwangmiddelen
Dat door de verdachte en zijn mededaders gebruik is gemaakt van dwang, geweld of andere feitelijkheden, dreiging met geweld en misleiding blijkt genoegzaam uit het vastgestelde feitencomplex. Ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie overweegt de rechtbank het volgende.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht kan worden verondersteld indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de gemiddelde mondige prostituee in Nederland verkeert, die zelf bepaalt voor wie, waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt.
De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] in de hotelkamer door dwang, geweld en dreiging met geweld diensten van seksuele aard heeft moeten verrichten, maakt naar het oordeel van de rechtbank al dat haar situatie niet gelijk is geweest aan die van de gemiddelde mondige prostituee in Nederland. Dit geldt ook voor de seksafspraak met [naam 1] , omdat het de verdachte is geweest die namens [slachtoffer 1] afspraken heeft gemaakt over de te verrichten seksuele handelingen en de bijbehorende prijs, zonder dat [slachtoffer 1] hier enige zeggenschap over heeft gehad. Dit dwangmiddel kan dan ook bewezen worden verklaard.
Misbruik van een kwetsbare positie kan worden verondersteld als er sprake is van een situatie waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het feitelijk overwicht van de verdachte en zijn mededaders op [slachtoffer 1] en de omstandigheid dat zij niet vrijelijk over haar persoonlijke eigendommen kon beschikken, dat zij in een kwetsbare positie verkeerde. Bovendien blijkt uit haar verklaring dat zij zelf geen geld had en daardoor afhankelijk was van de verdachte en zijn mededaders. Ze waren van deze kwetsbare positie op de hoogte en hebben daar misbruik van gemaakt door [slachtoffer 1] diensten van seksuele aard te laten verrichten. Ook het gebruik van dit dwangmiddel kan daarom bewezen worden verklaard.
Van de toepassing van de overige in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen is onvoldoende gebleken, zodat de verdachte van die onderdelen wordt vrijgesproken.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte door het gebruik van de hierboven genoemde dwangmiddelen:
- [slachtoffer 1] heeft geworven, overgebracht en gehuisvest (sub 1);
- [slachtoffer 1] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4);
- [slachtoffer 1] heeft bewogen om zichzelf en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengsten van de door haar verrichte diensten van seksuele aard (sub 9).
Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele diensten van [slachtoffer 1] (sub 6).
(Oogmerk van) uitbuiting
Vast staat dat [slachtoffer 1] door de hiervoor genoemde dwangmiddelen is gedwongen en bewogen om diensten van seksuele aard te verrichten. Het was voor de verdachte en zijn mededaders evident dat [slachtoffer 1] dit niet wilde. De verdachte heeft daarnaast het geld dat [slachtoffer 1] had verdiend met de seksafspraak aan hem laten afstaan. Hieruit volgt dat niet alleen sprake was van uitbuiting, maar ook dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde vormen van mensenhandel van [slachtoffer 1] .
3.5.2
Dagvaarding II
Feitencomplex
De rechtbank stelt voorop dat [slachtoffer 2] geen aangifte tegen de verdachte heeft gedaan en dat zij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij vrijwillig prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. De verdenking dat de verdachte zich desondanks aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, is voornamelijk gebaseerd op verschillende tapgesprekken die zijn opgenomen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] enerzijds en de verdachte en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) anderzijds.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdachte en [medeverdachte 3] op 18 oktober 2022 een gesprek hebben gevoerd over het maken van een advertentie voor ‘die sma’, waar volgens de verklaring van [medeverdachte 3] [slachtoffer 2] mee werd bedoeld. [medeverdachte 3] heeft ook verklaard dat zij deze advertentie daadwerkelijk samen met [slachtoffer 2] heeft gemaakt. De advertentie zag op het verrichten van prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 2] .
Verder stelt de rechtbank op basis van het grote aantal tapgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 2] vast dat de verdachte zich heeft bemoeid met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] en de omstandigheden waaronder zij die moest verrichten. Zo bepaalde de verdachte onder andere dat [slachtoffer 2] tweehonderd euro moest vragen aan een klant voor pijpen zonder condoom en klaarkomen in haar mond, dat zij een ‘quota’ heeft van 3 ‘barkies’ (de rechtbank begrijpt: driehonderd euro) per dag, dat zij zichzelf omhoog moet bellen op een app en op klanten moet reageren en dat zij een sponsje moet gebruiken tijdens haar ongesteldheid. Op het moment dat [slachtoffer 2] het door de verdachte bepaalde quotum niet haalt, dan is het de verdachte [slachtoffer 2] hierover ter verantwoording roept. Het veelvuldig gebruik van bedreigingen en beledigingen om [slachtoffer 2] aan te sporen prostitutiewerkzaamheden te verrichten, werd daarbij door de verdachte niet geschuwd.
De verdachte heeft verklaard dat de door hem gebruikte bewoordingen in de tapgesprekken een voor hem normale manier zijn om met iemand te praten als hij diegene al langer kent. Verder heeft hij verklaard dat hij slechts de zaakwaarnemer was van [slachtoffer 2] ; hij adviseerde haar en behartigde haar belangen. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit de tapgesprekken af te leiden. Integendeel: uit de tapgesprekken volgt een duidelijke hiërarchie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , waarbij het de verdachte is die de leiding heeft en daarbij geen tegenspraak duldt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de verdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar ziel aan de duivel heeft verkocht, dat zij niet de baas kan zijn omdat hij dat al is en dat zij moet doen wat hij zegt zoals een goede soldaat dat betaamt. De rechtbank merkt overigens nog op dat van enige gelijkwaardigheid tussen de verdachte en [slachtoffer 2] in de gesprekken geen sprake is: bedreigingen en beledigingen worden door de verdachte geuit, maar niet door [slachtoffer 2] . De verklaring van de verdachte wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden heeft verricht en dat zij daar ook geld mee heeft verdiend. Zij heeft een deel van dit geld naar de verdachte overgemaakt en een deel (op verzoek van de verdachte) bij [medeverdachte 3] in bewaring gegeven.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte of [medeverdachte 3] telefonisch contact heeft onderhouden met prostitutieklanten of dat zij afspraken met klanten hebben gemaakt. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte 3] , heeft gepleegd. De verdachte en [medeverdachte 3] hebben nauw en bewust samengewerkt, waarbij ze telefonisch contact hebben gehad en afspraken hebben gemaakt. Door de verdachte werden daarbij aanwijzingen gegeven aan [medeverdachte 3] . Alhoewel de verdachte dus een leidende rol in het geheel heeft gehad, is de rol van [medeverdachte 3] van essentieel belang geweest. Zij heeft immers [slachtoffer 2] geholpen met het maken van de advertentie en het in ontvangst nemen en bewaren van het met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld; uitvoeringshandelingen die de verdachte niet heeft kunnen verrichten, omdat hij in de ten laste gelegde periode gedetineerd was. Bovendien volgt uit de gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 3] dat er al sprake was van een gezamenlijk plan om geld te gaan verdienen uit de prostitutiewerkzaamheden van vrouwen. Dit plan is ten aanzien van [slachtoffer 2] daadwerkelijk tot uitvoering gebracht.
Het medeplegen kan niet bewezen worden ten aanzien van het onder sub 1 ten laste gelegde, omdat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat het medeplegen (ten aanzien van [medeverdachte 3] ) zich ook uitstrekte tot het werven van [slachtoffer 2] met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder sub 1 ten laste gelegde.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen dwang, dreiging met geweld of andere feitelijkheden en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijken genoegzaam uit de bewijsmiddelen. Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij naar de verdachte toe is gegaan om hem hulp te vragen bij haar prostitutiewerkzaamheden, omdat zij verder niet veel mensen kent. Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de verdachte tegen haar heeft verteld dat [slachtoffer 2] geen vrienden heeft en verder niemand kent. Gelet hierop, in combinatie met het feit dat zij de verdachte al meer dan vijftien jaar kent, maakt dat [slachtoffer 2] in een kwetsbare positie verkeerde waarin zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft gehad dan het misbruik te ondergaan. De verdachte was van deze kwetsbare positie op de hoogte en heeft daar misbruik van gemaakt door [slachtoffer 2] diensten van seksuele aard te laten verrichten.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte door het gebruik van de hierboven genoemde dwangmiddelen:
- [slachtoffer 2] heeft geworven (sub 1);
- [slachtoffer 2] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4);
- [slachtoffer 2] heeft bewogen om zichzelf en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de door haar verrichte diensten van seksuele aard (sub 9).
Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele diensten van [slachtoffer 2] (sub 6).
(Oogmerk van) uitbuiting
[slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank door de hiervoor genoemde dwangmiddelen gedwongen en bewogen om diensten van seksuele aard te verrichten. Gelet op de bepalende rol van de verdachte in relatie tot de prostitutiewerkzaamheden, verkeerde [slachtoffer 2] niet in een situatie die gelijk was aan de omstandigheden waarin de gemiddelde mondige prostituee in Nederland verkeert. [slachtoffer 2] kon ook niet vrijelijk over het door haar verdiende geld beschikken. Dit alles maakt dat [slachtoffer 2] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Dat het oogmerk van de verdachte ook gericht was op de uitbuiting van [slachtoffer 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de vraag die de verdachte op 23 oktober 2022 aan [slachtoffer 2] stelde: “Koekie, ga je veel geld voor
meverdienen?”.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde vormen van mensenhandel van [slachtoffer 2] .
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
hij in de periode van 26 juli 2021 tot en met 28 juli 2021 te ’s-Gravenhage en Leiden en Delft, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] telkens door dwang, geweld of andere feitelijkheden, door dreiging met geweld, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
ofdoor misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, overgebracht
engehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 1) en
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met een derde tegen betaling (sub 9), en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 6)
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- [slachtoffer 1] meegenomen naar een hotelkamer en
- met [slachtoffer 1] op een hotelkamer verbleven en (vervolgens) tegen [slachtoffer 1] gezegd: ‘Je gaat nu niet meer uit de hotelkamer’ en ‘Als jij naar de deur gaat sla ik je kop in elkaar met een kledinghanger’ althans woorden van gelijke aard of strekking en
- de tas en telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt en de simkaart uit die telefoon gehaald en de tas van [slachtoffer 1] leeg gehaald en
- [slachtoffer 1] opgedragen zich uit te kleden en tegen haar gezegd dat ze werd geslagen als zij zich niet zou uitkleden en kleding van [slachtoffer 1] uitgetrokken en
- vervolgens naaktfoto’s van [slachtoffer 1] gemaakt en [slachtoffer 1] gefilmd en
- naaktfoto’s verspreid via sociale media en
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij sekswerk moest gaan doen en
- [slachtoffer 1] met potentiële klanten laten bellen en [slachtoffer 1] laten zeggen dat zij zin had om te neuken en hierbij te kreunen en (aldus) [slachtoffer 1] gedwongen contact te hebben met potentiële klanten en
- [slachtoffer 1] geslagen (met een schoen) en gedreigd te slaan en aan haar haren getrokken en
- een afspraak gemaakt met een klant omtrent de seksuele handelingen [slachtoffer 1] diende te verrichten en een afspraak gemaakt over de bijbehorende prijs en
- met [slachtoffer 1] naar de klant gereisd en
- het door [slachtoffer 1] verdiende geld door haar laten afstaan aan verdachte en zijn mededaders.
dagvaarding II
hij in de periode van 27 april 2022 tot en met
21 december 2022te Leiden en Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] telkens door dwang, door dreiging met geweld of andere
feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
ofdoor misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (sub 1),
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4),
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met een derde (sub 9), en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] (sub 6)
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij moet doen wat hij, verdachte, zegt zoals een goede soldaat dat betaamt en dat zij een quotum heeft van 3 barkies per dag en dat zij blind naar hem, verdachte, moet luisteren en dat zij pas mag gaan slapen als zij 5 barkie heeft gemaakt en
- [slachtoffer 2] bedreigd en uitgescholden en
- een advertentie met foto’s van [slachtoffer 2] gemaakt en op sekssites geplaatst en
- bepaald welke prijs [slachtoffer 2] moest vragen voor seksuele handelingen en
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij niet te veel geld in huis moet hebben en het door [slachtoffer 2] verdiende geld in ontvangst genomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair verzocht om de invrijheidsstelling van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat moet worden afgezien van het opleggen van de TBS-maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan het samen met anderen seksueel uitbuiten van een jonge, kwetsbare vrouw gedurende een periode van drie dagen.
In een hotelkamer in Den Haag zijn de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer afgepakt en is zij bedreigd en mishandeld. Daarbij zijn ook naaktfoto’s van het slachtoffer gemaakt en via social media verspreid. Het slachtoffer werd bovendien gedwongen om te (video)bellen met mannen, waarbij zij moest kreunen en moest zeggen dat zij zin had om te neuken. Dit moet voor het slachtoffer bijzonder vernederend zijn geweest. Alhoewel de rol van de verdachte bij dit alles – in vergelijking tot de medeverdachten – beperkt is geweest, is het de verdachte geweest die vervolgens daadwerkelijk een seksafspraak heeft gemaakt namens het slachtoffer en, nadat de seksafspraak had plaatsgevonden, het door het slachtoffer verdiende geld in ontvangst heeft genomen.
De verdachte heeft zich vervolgens na zijn aanhouding, vanuit de penitentiaire inrichting, opnieuw schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van een andere vrouw gedurende een periode van ongeveer acht maanden. De verdachte heeft het slachtoffer op een ogenschijnlijk gewetenloze wijze gemanipuleerd om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en om de verdiensten uit die werkzaamheden aan hem af te staan. Hierbij zijn ernstige bedreigingen en beledigingen door de verdachte niet geschuwd.
De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de vrouwen en hun persoonlijke vrijheid en daarmee op hun fundamentele grondrechten. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van mensenhandel nog geruime tijd ernstige psychische en emotionele schade kunnen ondervinden, zoals in dit geval ook is gebleken ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] . Dat de verdachte zich enkel heeft bekommerd om zijn eigen financiële gewin en niet om de schadelijke gevolgen van zijn handelen blijkt genoegzaam uit de in het dossier opgenomen tapgesprekken en de houding van de verdachte ter terechtzitting. Het gebrek aan respect van de verdachte voor de slachtoffers in de onderhavige zaak is schrijnend.
Strafblad
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 april 2023, dat inmiddels 24 pagina’s beslaat. Alhoewel de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor mensenhandel, blijkt uit het strafblad dat hij al veelvuldig is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen voor onder meer geweldsdelicten en een zedendelict.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportages over de persoon van de verdachte:
- een Pro-Justitia rapportage d.d. 12 april 2023, opgemaakt door psychiater [naam 2] ;
- een Pro-Justitia rapportage d.d. 27 maart 2023, opgemaakt door klinisch psycholoog [naam 3] ;
- een reclasseringsadvies d.d. 25-4-2023, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 4] .
Uit het rapport van de psychiater volgt dat de verdachte bij herhaling zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, waarbij de verdachte als reden heeft gegeven dat bij een dubbelonderzoek de kans bestaat op een advies tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel of de TBS-maatregel. De psychiater heeft geconcludeerd dat de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek weloverwogen overkwam. Om die reden heeft de psychiater dan ook geen uitspraken kunnen doen over de eventuele aanwezigheid van een stoornis bij de verdachte, het recidiverisico en de interventiemogelijkheden.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat de verdachte lijdt aan een tweetal stoornissen, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis (die recent in remissie is). Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De antisociale persoonlijkheidsstoornis van de verdachte stuurt zijn handelen, maar de verdachte heeft wel het vermogen om zijn handelen vervolgens te toetsen en/of te sturen. Dit betekent dat de verdachte bewust de keuze maakt om antisociaal gedrag te vertonen, zodat het tenlastegelegde, indien bewezen, volledig aan hem kan worden toegerekend. De antisociale persoonlijkheidsstoornis is wel van invloed op het recidiverisico van de verdachte, dat in zijn totaliteit als hoog wordt ingeschat. Daarom is het belangrijk dat deze stoornis wordt behandeld. Eerdere ambulante behandelingen hebben echter geen effect gehad. Bovendien ervaart de verdachte volstrekt geen lijdensdruk, heeft hij geen probleembesef en is hij niet gemotiveerd om te veranderen. In dit verband merkt de psycholoog op dat de verdachte duidelijk heeft gemaakt dat hij zal doorgaan met het plegen van strafbare feiten.
Door de psycholoog worden vervolgens twee mogelijke routes overwogen. In de eerste plaats kan er voor worden gekozen om de verdachte af te straffen door oplegging van een (vrijheids-)straf. In de tweede plaats kan ervoor worden gekozen om aan de verdachte – vanuit de gelijktijdigheid van de stoornis en, indien bewezen, de gepleegde feiten – de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen, waarbij eventueel nog kan worden onderzocht of oplegging van TBS met voorwaarden de verdachte kan motiveren voor ambulante behandeling. Dit laatste wordt echter door de psycholoog gezien als een gepasseerd station. Uiteindelijk adviseert de psycholoog om, gelet op het strafblad van de verdachte, zijn transparante houding ten aanzien van het voortzetten van illegale activiteiten, het hoge recidiverisico en het ontbreken van probleembesef en daarmee motivatie voor het volgen van behandeling, aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Ook door de reclassering worden grote zorgen gezien ten aanzien van de persoon van de verdachte. Hij heeft problemen op nagenoeg alle leefgebieden, terwijl er praktisch geen beschermende factoren in zijn leven zijn. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De verdachte noemt zichzelf een beroepscrimineel en lijkt wegens een gebrek aan probleembesef niet gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen. Eerdere reclasseringscontacten hebben geen positieve effecten gehad, omdat de verdachte zich niet begeleidbaar opstelde. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om de verdachte in een voorwaardelijk kader te begeleiden.
Toerekening van de feiten
De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid en neemt deze over. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten, ondanks de bij de verdachte vastgestelde stoornissen, volledig aan hem kunnen worden toegerekend.
TBS-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om de TBS-maatregel aan de verdachte op te kunnen leggen. De verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer.
Verder stelt de rechtbank op grond van het rapport van de psycholoog vast dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De verdachte is tevens onderzocht door een psychiater, maar vanwege zijn weigering om aan dat onderzoek mee te werken heeft de psychiater geen vragen over de persoon van de verdachte kunnen beantwoorden. Dit staat echter, gelet op het bepaalde in artikel 37a Sr, vierde lid, niet in de weg aan oplegging van een TBS-maatregel.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan het vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. De verdachte is in de afgelopen jaren veroordeeld voor het plegen van verschillende geweldsdelicten, vermogensdelicten en een zedendelict. De verdachte is tegenover de deskundigen transparant geweest ten aanzien van zijn voornemen om na detentie zijn criminele gedrag voort te zetten. Bovendien is ook detentie kennelijk geen reden geweest voor de verdachte om te stoppen met crimineel gedrag, aangezien één van de bewezen verklaarde feiten is gepleegd terwijl de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond. Ook leidt de verdachte aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die maakt dat het risico op nieuwe strafbare feiten, waaronder ook geweldsfeiten, moet worden ingeschat als hoog. Bij de verdachte is geen sprake van enig ziekte-inzicht. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen de rechtbank tot de conclusie dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
De vraag is dan of de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd of dat er alternatieven zijn voor de behandeling van de verdachte.
Uit het rapport van de reclassering en het strafblad van de verdachte volgt dat in het verleden is geprobeerd om de verdachte in het kader van reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden te behandelen en begeleiden. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid door de houding van de verdachte. De reclassering ziet thans dan ook geen mogelijkheid om de verdachte in een voorwaardelijk kader te begeleiden. Bovendien heeft de verdachte meermalen te kennen gegeven dat er niets mis is met hem en dat hij geen behandeling nodig heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat behandeling in een voorwaardelijk kader – hetzij in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, hetzij in het kader van TBS met voorwaarden – een gepasseerd station is. Dit brengt met zich dat oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging resteert. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat de totale duur van de TBS-maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan en dus ongemaximeerd is.
Gevangenisstraf
De rechtbank is verder van oordeel dat de aard en ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte maken dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanuit het oogpunt van vergelding noodzakelijk is. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht het daarnaast ook van belang dat de verdachte binnen afzienbare termijn kan beginnen met de behandeling in het kader van de TBS-maatregel. Dit alles maakt dat de rechtbank aan de verdachte een kortere gevangenisstraf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. S. Epema, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade. Verder is door de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen dient te worden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat het gevorderde bedrag van € 7.500,00 te hoog is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Als rechtstreeks gevolg hiervan ervaart de benadeelde partij psychische klachten en problemen op verschillende leefgebieden, zodat een vergoeding van immateriële schade aangewezen is. Gelet op hetgeen door de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de relatief korte periode waarin het feit heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank het gevraagde bedrag aan immateriële schade matigen en naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.500,00. Het meer gevorderde vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het strafbare feit dat bij dagvaarding I ten laste is gelegd en door de rechtbank bewezen is verklaard, worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal daarom, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan onder handhaving van deze verplichting gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 augustus 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 09/827106-15 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 22 december 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde. De officier van justitie heeft ter terechtzitting bij de vordering tot tenuitvoerlegging gepersisteerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte bij vonnis van heden veroordelen voor het plegen van de bij de dagvaardingen I en II ten laste gelegde feiten. Dit brengt met zich dat de verdachte de algemene voorwaarde om voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten te plegen, welke voorwaarde was verbonden aan de op 22 december 2015 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, niet heeft nageleefd. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van deze straf toewijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (parketnummer 09/053479-22) alsmede de bij dagvaarding II (parketnummer 09/025958-23) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I (09/053479-22):
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1, 4, 6 en 9 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding II (09/025958-23):
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1, 4, 6 en 9 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt daarbij dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.500,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag d.d. 22 december 2015, gewezen onder parketnummer 09/827106-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2023.