ECLI:NL:RBDHA:2023:7230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
22/7077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering zorgtoeslag en kindgebonden budget 2017 na vermogensverdeling bij aangifte

In deze zaak heeft eiseres, Ru, beroep ingesteld tegen de terugvordering van zorgtoeslag en kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen. De terugvordering is gebaseerd op de vaststelling dat het gezamenlijke vermogen van eiseres en haar toeslagpartner te hoog was om voor toeslagen in aanmerking te komen. Eiseres betwistte de terugvordering en voerde aan dat zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 voldeed aan de eisen voor het ontvangen van toeslagen, omdat zij toen nog niet samenwoonde met haar partner. Ze stelde dat de onjuiste vermogensverdeling in de aangifte een geringe formele tekortkoming was en dat de terugvordering onevenredige gevolgen had. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2023 behandeld en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen toezeggingen waren gedaan door de Belastingdienst. Ook werd geoordeeld dat de onjuiste aangifte geen geringe formele tekortkoming was en dat de terugvordering niet onevenredig was. Eiseres kreeg geen schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn, omdat deze alleen in de bestuurlijke fase had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen, bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] Ru, uit [woonplaats], eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en dhr. [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van eiseres over 2017 definitief vastgesteld en de te veel ontvangen zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget teruggevorderd.
Bij besluit van 23 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering van de huurtoeslag voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 gegrond verklaard.
Bij besluit van 21 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar partner, en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Bij voorschotbeschikking van 28 december 2016 heeft verweerder eiseres zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag toegekend voor het jaar 2017. Het toetsingsinkomen van eiseres is hierbij geschat op € 0,-. Bij voorschotbeschikking van 21 juni 2017 heeft verweerder de aan eiseres toegekende toeslagen opnieuw berekend, omdat eiseres vanaf 1 april 2017 een toeslagpartner heeft. Het (gezamenlijk) toetsingsinkomen van eiseres en haar toeslagpartner is geschat op € 170.000,-.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het (gezamenlijke) vermogen van eiseres en haar toeslagpartner vastgesteld op € 337.209,-. Dit vermogen is te hoog om voor toeslagen in aanmerking te komen, wat maakt dat zij – voor zover hier van belang – een bedrag van € 1.379,- moet terugbetalen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is verweerder niet aan haar bezwaar tegemoetgekomen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt dat zij van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 aan alle eisen voor het ontvangen van toeslagen voldeed, omdat zij in deze periode nog niet samenwoonde met haar partner en zij dus nog geen toeslagpartners waren. Bij de aangifte van de inkomensbelasting 2017 hebben zij en haar partner per ongeluk een onjuiste vermogensverdeling gemaakt, met een terugvordering als gevolg. De aangifte is echter een fictieve vermogensverdeling, de vermogensgrens is niet daadwerkelijk overschreden. Zij heeft ook tevergeefs geprobeerd haar fout te herstellen. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Verder voert zij aan dat de onjuiste aangifte een geringe formele tekortkoming is, een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder kan afzien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. De terugvordering leidt volgens eiseres tot nadelige gevolgen, die onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ten slotte verzoekt eiseres om een immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6 van het EVRM [1] vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vertrouwensbeginsel
4.1
Zoals door de hoogste bestuursrechter is overwogen [2] moeten bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal de uitlating en/of gedraging door een ambtenaar worden gedaan of worden verricht, maar dit kan ook gebeuren door anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan worden ingeschakeld. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
4.2
Eiseres stelt meerdere (telefonische) gesprekken te hebben gehad met verschillende werknemers van de Belastingdienst/Toeslagen. Op grond van de informatie die zij van deze werknemers kreeg, was zij in de veronderstelling dat de door haar gekozen vermogensverdeling bij de aangifte inkomensbelasting buiten beschouwing zou worden gelaten. De rechtbank is met verweerder eens dat, voor zover er uitlatingen zijn gedaan door de medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen, deze uitlatingen niet kunnen worden gekwalificeerd als een toezegging. Zo heeft verweerder er terecht op gewezen dat een deel van deze gesprekken niet is geregistreerd en dat in de gespreksverslagen die zich wel in het dossier bevinden niet is te lezen dat een toezegging is gedaan. Eiseres heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat de medewerkers die zij heeft gesproken een toezegging hebben gedaan. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Geringe formele tekortkoming
5.1
Uit het Verzamelbesluit Toeslagen [3] volgt dat verweerder onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. In dit besluit wordt in onderdeel 2.1 onder meer als een bijzondere omstandigheid aangemerkt: een door een belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming die heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hierbij moet worden gedacht aan tekortkomingen zoals die bij de kinderopvangtoeslag aan de orde waren, zoals het ontbreken van een handtekening, een naam of het aantal uren, op grond waarvan dan het gehele bedrag werd teruggevorderd.
5.2
Eiseres stelt dat haar onjuiste aangifte als een geringe formele tekortkoming zou kunnen worden aangemerkt en daarom een bijzondere omstandigheid is, zodat verweerder had moeten afzien van terugvordering, of de terugvordering had moeten matigen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van een geringe formele tekortkoming. Voor de vaststelling van het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2017 is het vermogen op 1 januari 2017 bepalend. Bij het invullen van haar aangifte over 2017 heeft eiseres, samen met haar partner, bewust gekozen voor een bepaalde vermogensverdeling. Deze keuze leidt ertoe dat de eventuele hieruit voortvloeiende gevolgen voor het ontvangen van toeslagen, voor risico van eiseres komen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Evenredigheidsbeginsel
6.1
In beginsel moet verweerder het volledige bedrag dat aan toeslagen te veel is betaald terugvorderen. [4] Hierbij heeft verweerder beoordelingsruimte [5] en moet verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [6] De nadelige gevolgen voor een belanghebbende mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit dienen te doelen. [7]
6.2
Eiseres is van mening dat de terugvordering onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Zoals hiervoor is overwogen mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van een geringe formele tekortkoming die ertoe leidt dat van terugvordering kan worden afgezien of dat het terug te vorderen bedrag moet worden gematigd. Ter zitting heeft verweerder terecht gewezen op het met de terugvordering te dienen doel, namelijk het zwaarwegende algemene belang van het juist besteden van gemeenschapsgelden. Eiseres heeft geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat terugvordering in haar geval onevenredig is. Dat zij slechts gering voordeel uit de vermogensverdeling heeft gehad ten opzichte van het bedrag dat zij moet terugbetalen, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, maakt het besluit niet onevenredig. Het gaat bij de evenredigheidstoets namelijk alleen om het nadeel van het besluit voor eiseres, afgewogen tegen de met het besluit te dienen doelen en niet om een afweging tussen door eiseres genoten voordeel en hierdoor voor haarzelf ontstaan nadeel. Dat sprake is van een fictief vermogen wat zij de eerste drie maanden van 2017 niet daadwerkelijk had, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, maakt het besluit ook niet onevenredig. Deze situatie is namelijk het gevolg van de bewuste keuze die zij zelf, samen met haar partner, heeft gemaakt. Tenslotte overweegt de rechtbank dat, zoals ook verweerder heeft gesteld, de situatie van eiseres in het beleid expliciet niet als bijzondere omstandigheid is aangemerkt. [8] Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
7.1
Eiseres heeft om een schadevergoeding verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Zij stelt dat zij zeer lang heeft moeten wachten op een beslissing van verweerder, wat veel frustratie en ergernis bij haar heeft veroorzaakt. Zij verzoekt daarom een vergoeding van € 500,- per half jaar na overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar, gerekend vanaf het ingediende bezwaar op 8 september 2019.
7.2
Het uitgangspunt is, naar vaste rechtspraak, dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. De behandeling van het bezwaar mag daarbij ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep anderhalf jaar duren, onder voorbehoud van bijzondere omstandigheden.
7.3
Het bezwaarschrift van eiseres is ontvangen op 11 september 2019, waarmee de redelijke termijn is aangevangen. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn – waarbij deze periodes naar boven zijn afgerond – 45 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt 32 maanden. Het rechterlijk deel van deze procedure bedraagt 12 maanden.
7.4
Uit het voorgaande volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn enkel in de bestuurlijke fase heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft bij besluit van 10 juni 2022 al een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn om te beslissen op het bezwaar. Eiseres heeft op 18 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Omdat dit bezwaar nog loopt bij verweerder en nog niet is beslist, kan de rechtbank, zoals ook op zitting is besproken, hier niet over oordelen.
7.5
Nu de redelijke termijn in het rechterlijk deel van de procedure niet is overschreden, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding dat ziet op de rechterlijke fase van de procedure, afwijzen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen schadevergoeding. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Moorman, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694), r.o. 11.1
3.Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259.
4.Zie artikel 26, eerste lid, Awir.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling, 23 oktober 2019, ECLI:RVS:2019:3536, r.o. 5.12.
6.Zie artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 26, tweede lid, van de Awir.
7.Zie artikel 13b, tweede lid, Awir.
8.Zie het Verzamelbesluit Toeslagen, onder 2.1.