ECLI:NL:RBDHA:2023:7221
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen bij besluit van 25 maart 2022. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd vastgesteld dat er geen bezwaar meer aanhangig was, aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist bij besluit van 13 juni 2022. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld moest worden met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter, zoals vermeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens in een andere zaak, met nummer AWB 22/4424, uitspraak gedaan op het beroep, wat de reden was om het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond af te wijzen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.