In deze zaak heeft eiser, een Soedanese nationaliteit, op 15 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 6 mei 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Op 16 januari 2023 heeft de Staatssecretaris uiteindelijk een besluit genomen op de aanvraag van eiser.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, waardoor eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.