In deze zaak heeft verzoeker, een Syrische nationaliteit, op 24 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzoeker op 20 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Op 1 december 2022 heeft de verweerder de aanvraag van verzoeker alsnog ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waarop verweerder heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De beslissing van de rechtbank is dat verweerder in de proceskosten van verzoeker wordt veroordeeld tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van P.W. Karsowidjojo, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoekers die het niet eens zijn met deze uitspraak hebben de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen.