In deze zaak heeft eiser op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 19 augustus 2022 alsnog op de asielaanvraag beslist en eiser een asielvergunning verleend. Eiser heeft echter laten weten zijn beroep te handhaven, met name tegen de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen aan hem verschuldigd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor de bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet op dit punt de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Aangezien eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, ontbreekt het procesbelang. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Desondanks wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.