In deze zaak heeft eiser op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 augustus 2022 alsnog op de asielaanvraag beslist en eiser een asielvergunning verleend. De rechtbank heeft eiser op 15 september 2022 verzocht om binnen twee weken te laten weten of deze inwilligende beslissing aanleiding geeft om het beroep in te trekken. Eiser heeft echter op 4 oktober 2022 de gronden van beroep opnieuw ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiser heeft geen procesbelang meer voor dit onderdeel van het beroep.
Eiser heeft daarnaast zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen en concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De rechtbank oordeelt dat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor ook in dit geval het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op 15 mei 2023.