ECLI:NL:RBDHA:2023:7158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
18 mei 2023
Zaaknummer
10138295 \ CV EXPL 22-2971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding afgewezen wegens onrechtmatige uitlatingen op Twitter

In deze zaak heeft de Stichting Farmers Defence Force een vordering ingesteld tegen een Tweede Kamerlid wegens onrechtmatige uitlatingen op Twitter. De vordering betreft een immateriële schadevergoeding van € 25.000,00, die is gebaseerd op de stelling dat de gedaagde partij de eer en goede naam van de eisende partijen heeft aangetast door hen te beschuldigen van het oproepen tot intimidatie en asbestdumpingen. De kantonrechter heeft op 17 mei 2023 uitspraak gedaan en de vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat de uitlatingen van de gedaagde partij binnen de vrijheid van meningsuiting vallen en dat er voldoende feitelijke grondslag was voor de uitlatingen. De rechter benadrukte dat de eisende partijen, als publieke figuren in het maatschappelijke debat over het stikstofbeleid, meer kritiek moeten dulden. De kantonrechter concludeerde dat de gewraakte uitlatingen geen onrechtmatige daad opleveren en dat de vorderingen van de Stichting Farmers Defence Force worden afgewezen. De Stichting wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Leiden
SW/MvN (C/D)
Rolnr.: 10138295 \ CV EXPL 22-2971
Datum: 17 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak:
1. de stichting
Stichting Farmers Defence Force,
gevestigd te Assen,
2. [eiser 2] ,
gevestigd te [plaats] (gemeente [plaats] ),
eisende partijen,
gemachtigde: [gemachtigde van eiser] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.R. de Zwaan.
Eisende partijen worden hierna aangeduid als “de Stichting” en “ [eiser 2] ” en gezamenlijk als (in vrouwelijk enkelvoud) “ [eiser] ”. Gedaagde partij wordt hierna aangeduid als “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 22 augustus 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties.
1.2
Op 4 april 2023 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiser] is [lid van de eisende partij] verschenen, bijgestaan door [gemachtigde van eiser] . [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.R. de Zwaan. Van het verhandelde te zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] een korte notitie voorgedragen en overgelegd.
1.3
Vervolgens is uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
2.1
[gedaagde] is fractievoorzitter van [politieke partij] in- en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Stichting en [eiser 2] behartigen krachtens hun statutaire doelstellingen de belangen van agrariërs. [bestuurslid] van [eiser 2] is [bestuurslid] (hierna: [bestuurslid] ).
2.2
Sinds 2019 vinden er in Nederland boerenprotesten plaats tegen het stikstofbeleid. [politieke partij] en [eiser] zijn hierin tegenpolen.
2.3
In een interview met [bestuurslid] dat op 18 juni 2022 in de [mediakanaal] is geplaatst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
[eiser] - [bestuurslid] , het gezicht van de meest activistische boeren, maakt zich op voor ‘kneiterharde’ acties nu de nieuwe stikstofplannen bekend zijn.
(…)
Alles bij elkaar was het reden voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om [eiser] op te nemen in een dreigingsrapport.
Aanstaande woensdag rijden de [eiser] -boeren nog mee met een ‘positief getoonzette’ actie (…). Daarna zal [bestuurslid] weer zijn vertrouwde koerst gaan varen, kondigde hij al aan. ‘Mannen, zorg dat je je trekker getankt en gepoetst hebt, want we klappen erop’.
(…)
3. ‘(…) Ik verwacht eigenlijk wel dat [kabinetslid] binnen twee weken valt.’
4.[eiser] zal haar een handje helpen, begrijpen we.
‘We zullen al het mogelijke moeten doen’.
5.Denkt u dat boeren vaker rond haar huis zullen gaan staan?
‘Dat zou zomaar kunnen gebeuren ja. Maar dan met veel meer. Wij zijn niet bangig uitgevallen’.
6.U heeft zelf ook kinderen. Wat denkt u als u de [kabinetslid] hoort zeggen dat haar kinderen ‘binnen zitten te trillen’?
‘Dat het pussy’s zijn.’
7.Vindt u niet dat zo’n actie te ver gaat?
‘Nee. In Den Haag zeggen ze dat het een morele grens overgaat. Goed, [kabinetslid] heeft een halfuurtje een paar boeren op de stoep. Maar dat staat niet in verhouding tot wat ze zelf al die boerengezinnen aandoet.”
2.4
In een [mediakanaal] artikel van 27 juli 2022 op de website van het [mediakanaal] is onder meer het volgende vermeld:
“„Als je mensen zo ontzettend boos maakt, dan krijg je dit”, zegt [lid van de eisende partij] van actiegroep [eiser] over de nieuwe boerenacties rond snelwegen. „Daar moet je niet raar van opkijken. Iedereen zou dit doen, als je van je land en uit je huis wordt gejaagd. Ze reageert daarmee op de kritiek van wegbeheerder Rijkswaterstaat, die waarschuwt dat deze manier van actievoeren gevaarlijke situaties kan veroorzaken.
Boeren hebben woensdag onder meer hooibalen in brand gestoken en opritten geblokkeerd met hopen grond. “Zolang de overheid vasthoudt aan de huidige doelen, zul je dit soort toestanden krijgen”, zegt [lid van de eisende partij] (…).
(…)
[eiser] zegt zelf overigens geen rol te spelen in deze protestacties. „Lokale trekkergroepen organiseren dit soort acties zelf.”
2.5
In een artikel van 27 juli 2022 op de website van de [mediakanaal] is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Wie de acties heeft georganiseerd is niet duidelijk. Actiegroep [eiser] ( [eiser] ) heeft er niets mee te maken, zegt [bestuurslid] . “We begrijpen wel waarom ze het doen.”
2.6
In een [mediakanaal] artikel van 28 juli 2022 op de website van het [mediakanaal] is onder meer het volgende vermeld:
“(…) „Ongelukken zijn natuurlijk nooit te rechtvaardigen”, reageert [bestuurslid] , „Maar zolang het een beetje blikschade is, vind ik het allemaal niet zo erg.”
Overigens zeggen [eiser] (…) niet zelf bij de acties betrokken te zijn geweest.”
2.7
Op de website van [mediakanaal] is op 28 juli 2022 een filmpje geplaatst van een interview met [bestuurslid] . In dit interview antwoordt [bestuurslid] op vragen van de journalist onder meer als volgt:
“vraag: Maar keuren jullie het goed dat er zomaar afval wordt gedumpt op snelwegen waardoor mensen in gevaar komen?
[bestuurslid] : Nee, dat keuren wij niet zomaar goed, maar het is gewoon de wanhoop van de boeren, die zijn de wanhoop nabij, en die zijn heel boos en ja, het gaat gewoon steeds verder escaleren.
vraag: dus je zegt laat het maar zo, deze dreigende situatie?
[bestuurslid] : ja, dit is de harde nee van de boerensector en nou weet je hoe die voelt (…).”
2.8
Op 4 augustus 2022 heeft [gedaagde] het volgende getweet:
“Goed dat [eiser] morgen niet aan tafel zit met [politicus 1] en het kabinet.
Een club die oproept tot intimidatie, asbestdumpingen en brandstichting goedpraat en (…) is geen gesprekspartner.”
2.9
Op 19 augustus 2022 heeft [gedaagde] het hieronder weergegeven bericht op twitter geplaatst:
[X]
Onder de door [gedaagde] gedeelde tweet van [politicus 2] (hierna: [politicus 2] ) is een video van [bestuurslid] gevoegd. In deze video zegt hij, voor zover van belang, het volgende:
“Ze zeggen allemaal actie voeren heeft geen zin, maar deze [gedaagde] & [politicus 3] nou gaan jullie door de knietjes, voor de strijders van [eiser] . Mensen top werk geleverd en ga zo door. We gaan binnenkort zien hoe dit verhaal zich gaat ontspinnen.”
2.1
[gedaagde] is naar aanleiding van de op 4 en 19 augustus 2022 door hem geplaatste tweets (hierna ook: de gewraakte uitlatingen) door (de gemachtigde van) [eiser] meerdere malen verzocht deze tweets te verwijderen en te rectificeren. Hij heeft dat niet gedaan.

3.Vordering en verweer

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verstaan dat [eiser] haar eis, voor zover die strekt tot betaling van een geldsom, om proceseconomische redenen maximeert op € 25.000,00, met inbegrip van de op de dag van dagvaarding verschenen buitengerechtelijke kosten en rente;
II. te verklaren dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, namelijk in strijd met de wet, althans in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, door de eer en goede naam van [eiser] openlijk aan te tasten;
III. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.975,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 4 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening en de wettelijke rente over € 10.000,00 vanaf 19 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de gebruikelijke nakosten.
3.2
[eiser] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft in strijd met de waarheid in zijn tweet van 4 augustus 2022 gesteld of gesuggereerd dat [eiser] oproept tot intimidatie en asbestdumpingen en dat zij brandstichting goedpraat. In zijn tweet van 19 augustus 2022 heeft hij in strijd met de waarheid gesteld of gesuggereerd dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [gedaagde] en een ander lid van de Tweede Kamer. In deze laatste tweet heeft [gedaagde] tevens een tweet van een derde gedeeld waarin, in strijd met de waarheid, is gesteld of gesuggereerd dat [eiser] een terroristische organisatie is of anderszins betrokken is bij terroristische activiteiten. Door deze tweet te delen heeft [gedaagde] de inhoud daarvan onderschreven.
3.3
[gedaagde] heeft met het bovenstaande jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld, namelijk in strijd met artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 10 Grondwet (Gw), artikel 261 Wetboek van Strafrecht (Sr) of artikel 262 Sr, althans in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door de publicatie van de gewraakte uitlatingen heeft [gedaagde] de eer en goede naam van [eiser] openlijk aangetast. De tweets zijn in strijd met de waarheid en [gedaagde] kan zich niet verschuilen achter het recht op vrijheid van meningsuiting. Een deugdelijke onderbouwing van de gewraakte uitlatingen heeft [gedaagde] nooit gegeven.
3.4
Op grond van artikel 6:162 lid 1 en 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:106 lid 1 sub b BW maakt [eiser] aanspraak op een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 per tweet, welke vergoeding door [eiser] is gebaseerd op de combinatie van de mate waarin [eiser] is getroffen, de aard van de verweten gedragingen en de aansprakelijkheid, alsmede de economische omstandigheden van partijen. Verder maakt [eiser] nog aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 975,00. Om haar moverende redenen heeft [eiser] haar vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,00.
3.5
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze haar te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
3.6
[gedaagde] heeft betwist onrechtmatig te hebben gehandeld jegens [eiser] . Hij stelt daartoe, samengevat, het volgende. De tweet van 4 augustus 2022 geeft een getrouwe uitdrukking van zijn mening en voor zover deze mening op feiten is gebaseerd, zijn de onderliggende feiten ook in staat om deze mening te dragen. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord de feitelijke aspecten van zijn mening onderbouwd met het aanhalen van meerdere berichten die in de verschillende media hierover zijn verschenen. Daarnaast wordt deze tweet door [eiser] verkeerd geïnterpreteerd. Hij heeft [eiser] niet aangeduid als een club die oproept tot asbestdumpingen, maar als een club die asbestdumpingen goedpraat. Ook het bestanddeel ‘oproepen tot intimidatie’ wordt door [eiser] onjuist geïnterpreteerd. De tweet van 19 augustus 2022 illustreert de opluchting van [gedaagde] naar aanleiding van de heftige gebeurtenissen rondom de boerenprotesten die zomer. Het gebruik van het woord ‘bedreigingen’ in de tekst ‘wij buigen niet voor bedreigingen’ verwijst naar eerdere bedreigingen maar ook naar de als dreigend aan te merken tekst en houding van [bestuurslid] in de video die in het door [gedaagde] gedeelde bericht van [politicus 2] wordt getoond. Het is voor de lezer duidelijk dat [gedaagde] het bericht van [politicus 2] deelt vanwege deze daarin opgenomen video van [bestuurslid] en niet vanwege het bijschrift van [politicus 2] , waarin de term ‘terreur’ is vermeld. Het bericht van [gedaagde] is dan ook met geen mogelijkheid op te vatten als een mededeling van [gedaagde] dat [eiser] een terroristische organisatie is.
3.7
Verder voert [gedaagde] nog het volgende aan. Hij is een volksvertegenwoordiger en aan volksvertegenwoordigers wordt een zeer ruime uitingsvrijheid toegestaan in het kader van bijdragen aan het maatschappelijk debat. Het gaat in deze zaak om uitlatingen in het kader van een zeer actueel debat, waarbij geldt dat er minder belang gehecht dient te worden aan het bestaan van een feitelijke basis voor de uitlatingen. Desondanks vinden de uitlatingen in zijn tweets voldoende steun in de feiten, zoals onderbouwd in de conclusie van antwoord. Voor zover [gedaagde] met de gekozen bewoordingen in zijn tweets de gedragingen van [eiser] net niet helemaal accuraat zou hebben geduid (quod non), geldt dat eenieder die zich in een democratisch politiek debat mengt, van een zekere mate van overdrijving, zelfs provocatie, gebruik mag maken. Van [eiser] mag, gelet op haar rol als deelnemer aan het publieke debat omtrent de stikstofcrisis en de boerenprotesten een groter incasseringsvermogen worden verwacht.
3.8
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Een onrechtmatige daad kan bestaan uit een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW).
4.2
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] met zijn tweets van 4 en 19 augustus 2022 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , zoals door haar gesteld en door [gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.3
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
Artikel 261 (smaad) en 262 (laster) Sr
4.4
[eiser] stelt onder meer dat [gedaagde] met (het plaatsen van) de gewraakte uitlatingen heeft gehandeld in strijd met artikel 261 of 262 Sr en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld.
4.5
Of [gedaagde] het gestelde strafbare feit heeft gepleegd, dient aan de beoordeling van de strafrechter te worden overgelaten. De kantonrechter kan dit niet vaststellen. Nu het gestelde strafbare feit niet vast staat, kan dit ook niet dienen als grondslag voor het door [eiser] gestelde onrechtmatige handelen. Aan deze stelling wordt daarom voorbij gegaan.
Artikel 8 EVRM en artikel 10 Gw
4.6
Bij de beoordeling van de vraag of de gewraakte uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn omdat is gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 10 Gw staan twee rechten tegenover elkaar, namelijk het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] (artikel 10 EVRM) tegenover het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dan wel bescherming van de eer en goede naam van [eiser] (artikelen 8 EVRM en 10 Gw). Deze twee rechten zijn in beginsel gelijkwaardig. De vrijheid van meningsuiting is dus niet onbegrensd. Voor het antwoord op de vraag welk recht zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Enerzijds is dat het belang van [eiser] om niet via uitlatingen in het openbaar te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Anderzijds is dat het belang van [gedaagde] om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke debat over onderwerpen die van algemeen belang zijn, zoals in dit geval, het stikstofbeleid. De context waarin de uitlatingen worden gedaan - de boerenprotesten naar aanleiding van het stikstofbeleid waarin beide partijen tegenpolen van elkaar zijn - bepaalt mede wat als toelaatbaar (en dus rechtmatig of onrechtmatig) moet worden geacht. Daarbij is van belang dat [gedaagde] zijn uitlatingen heeft gedaan als politicus en dat aan een politicus een grote mate van vrijheid toekomt bij het voeren van het maatschappelijke debat. Deze vrijheid geldt ook buiten de Tweede Kamer. Daarbij omvat de uitingsvrijheid niet alleen de inhoud, maar ook de vorm: men mag zich bedienen van overdrijving en provocatie (zie EHRM van 23 april 1992, 11798/85 (Castells v Spanje). Welk van de hiervoor genoemde belangen de doorslag moet geven, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
4.7
Voor de vraag of de tweets een onrechtmatig karakter hebben, is verder van belang of de inhoud daarvan feitelijke onderbouwing ontbeert, zoals [eiser] stelt.
4.8
Tot slot is bij de beoordeling van belang dat [eiser] er voor heeft gekozen om in het debat omtrent het stikstofbeleid ook zelf veelvuldig de publiciteit op te zoeken, waardoor zij in dit maatschappelijke debat dient te worden aangemerkt als een ‘publiek figuur’. Dit brengt met zich dat zij in dit kader meer kritiek heeft te dulden dan in het geval zij in deze niet als een ‘publiek figuur’ zou kunnen worden aangemerkt.
4.9
Met toepassing van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de gewraakte uitlatingen geen onrechtmatige daad van de zijde van [gedaagde] opleveren. De kantonrechter heeft daarbij ten aanzien van de afzonderlijke tweets verder het volgende betrokken.
Tweet 4 augustus 2022
4.1
De kantonrechter volgt [eiser] niet in haar stelling dat de tweet van 4 augustus 2022, voor wat betreft de duiding door [gedaagde] van [eiser] als een club die ‘oproept tot intimidatie’ iedere feitelijke grondslag ontbeert en dus onrechtmatig is. Hoewel niet vast is komen te staan dat [eiser] letterlijk heeft opgeroepen tot intimidatie, heeft [eiser] voorafgaand aan de tweet van [gedaagde] wel uitlatingen gedaan waarvan niet onvoorstelbaar is dat deze door anderen als intimiderend worden ervaren of dat deze door anderen opgevat worden als oproep tot intimidatie. De kantonrechter doelt hierbij onder meer op de uitlatingen van [bestuurslid] in de [mediakanaal] van 18 juni 2022 (zie onder de feiten 2.3):
“Denkt u dat boeren vaker rond haar huis zullen gaan staan?
‘Dat zou zomaar kunnen gebeuren ja. Maar dan met veel meer. Wij zijn niet bangig uitgevallen’.
6.U heeft zelf ook kinderen. Wat denkt u als u de [kabinetslid] hoort zeggen dat haar kinderen ‘binnen zitten te trillen’?
‘Dat het pussy’s zijn.’
7.Vindt u niet dat zo’n actie te ver gaat?
‘Nee.”
Hoewel voorafgaand aan dit interview sprake was van een vreedzame en geoorloofde betoging van boeren (op 10 juni 2022) op de openbare weg en hoewel deze betoging niet strafbaar was, is niet onnavolgbaar de gedachte, het gevoel of de mening dat een dergelijke actie bij de woning van een [kabinetslid] (waar kinderen thuis waren) – welke actie ook volgens [eiser] een extreme uitingsvorm was – een intimiderend karakter heeft. Ook is niet onnavolgbaar dat [gedaagde] de mededeling van [bestuurslid] dat zoiets zomaar weer kan gebeuren, maar dan ‘met veel meer’ heeft aangemerkt als oproep tot het nogmaals laten plaatsvinden van een dergelijke actie. Dat het recht op demonstreren een grondrecht is, laat onverlet dat een demonstratie een intimiderend karakter kan hebben en als intimidatie kan worden ervaren. [gedaagde] heeft overigens in zijn tweet, anders dan [eiser] lijkt te stellen, niet gezegd dat de betoging van 10 juni 2022 strafbaar was of in strijd met het door artikel 11 EVRM beschermde recht om te demonstreren. In zoverre faalt ook het betoog van [eiser] dat [gedaagde] door het plaatsen van zijn tweet ‘antidemocratisch’ handelt.
4.11
Voor wat betreft de uitlating door [gedaagde] in de tweet van 4 augustus 2022 dat [eiser] een club is die asbestdumpingen en brandstichting goed praat, geldt eveneens dat de kantonrechter [eiser] niet volgt in haar stelling dat deze tweet zonder voldoende feitelijke grondslag is gepost en dus onrechtmatig is. Hoewel niet vast is komen te staan dat [eiser] letterlijk asbestdumpingen en brandstichting heeft goedgepraat, heeft [eiser] voorafgaand aan de tweet van [gedaagde] uitlatingen gedaan waarvan, gelet op de context en bewoordingen, niet onvoorstelbaar is dat anderen deze wel zo (als een goedpraten van) hebben opgevat. De kantonrechter doelt hierbij op de uitlatingen van [bestuurslid] als weergegeven onder de feiten in 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7, In de uitlatingen van [bestuurslid] , onder meer:
“Zolang het een beetje blikschade is, vind ik het allemaal niet zo erg.”en
“Ja”als antwoord op de vraag van de journalist “
Dus je laat het maar zo, deze dreigende situatie”(wat ging over de afvaldumping en meerdere ongelukken op de snelweg), is geen afkeuring te lezen van de boerenacties op de snelweg en de uitlatingen laten door de bewoordingen ruimschoots ruimte voor de interpretatie dat [eiser] de acties waar het om ging, goedkeurt. De stelling van [eiser] dat niet van haar kon worden verwacht dat zij het dumpen van afval zou afkeuren, omdat dit zou kunnen insinueren dat zij daarover enige zeggenschap had (gehad), doet daar – wat daar ook van zij – niet aan af. De bewoordingen van [eiser] in deze uitlatingen bieden voldoende feitelijke grondslag voor derden – onder wie [gedaagde] – om deze te begrijpen en vervolgens, in het kader van het maatschappelijke debat, te duiden als het goedpraten van de asbestdumping en brandstichting.
De tweet van 19 augustus 2022
4.12
Ten aanzien van de tweet van 19 augustus 2022 geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat het voor de lezer voldoende duidelijk is dat [gedaagde] het bericht van [politicus 2] deelt vanwege de daarin opgenomen video van [bestuurslid] en niet vanwege het bijschrift van [politicus 2] , waarin de term ‘terreur’ is vermeld. De kantonrechter heeft de bij de tweet van [gedaagde] gevoegde video van [bestuurslid] bekeken en kan [gedaagde] volgen in zijn stelling, dat hij met de in zijn tweet gebruikte term ‘bedreiging’ (mede) verwijst naar de als dreigend aan te merken tekst en houding van [bestuurslid] in de video. Het bericht van [gedaagde] is naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de context van het verdere bericht (de verwijzing naar de video), niet op te vatten als een mededeling van [gedaagde] dat [eiser] een terroristische organisatie zou zijn. Van een onrechtmatige uitlating is dan ook geen sprake.
Overigens onrechtmatig?
4.13
[eiser] heeft nog gesteld dat het doel van [gedaagde] is geweest om intolerantie teweeg te brengen voor eigen politiek gewin en dat er sprake is van een onterechte voortdurende persoonlijke aanval. Voor zover [eiser] hiermee een aparte grond ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid bedoelt aan te voeren, volgt de kantonrechter [eiser] hierin niet. Uit de diverse door [gedaagde] overgelegde (video)berichten volgt dat (ook) door [eiser] stevige taal wordt gesproken als het gaat over het stikstofbeleid en de daarmee samenhangende boerenprotesten. [gedaagde] heeft in beide tweets zijn mening geuit over de manier waarop [eiser] zich in zijn ogen in dit maatschappelijke debat manifesteert en spreekt daarin ook in krachtige taal. Het debat over het stikstofbeleid is, zoals ook ter zitting besproken, verhard. De uitspraken die deze – lijnrecht tegenover elkaar staande – partijen doen, betreffen standpunten die zij in dit debat innemen en (in het publieke debat) met kracht verdedigen. Van een (los van de tweets) onrechtmatig handelen van de zijde van [gedaagde] is dan ook niet gebleken.
Conclusie
4.14
Hoewel niet uit te sluiten is dat de tweets van [gedaagde] , waar het in deze procedure om gaat, de eer en goede naam van [eiser] hebben aangetast, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter met de inhoud van zijn tweets niet onrechtmatig gehandeld.
4.15
Nu, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
4.16
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De nakosten zijn daarbij inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De nakosten worden begroot op een halve salarispunt met een maximum van € 132,00. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 1.190,00, waaronder begrepen € 1.058,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde] en de nakosten van € 132,00, voor zover gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.M. Westerhuis-Evers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2023.