ECLI:NL:RBDHA:2023:715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
09-303746-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag met beroep op noodweer in jeugdstrafrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De feiten dateren van 6 november 2021, toen de verdachte in 's-Gravenhage betrokken raakte bij een confrontatie met het slachtoffer, waarbij hij met een mes in de rug van het slachtoffer stak. De verdachte had voorafgaand aan de confrontatie een vechtafspraak gemaakt met een andere persoon, maar werd tijdens de confrontatie overmeesterd door een groep jongens, waaronder het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een noodsituatie verkeerde en dat zijn handelen als verdediging kan worden gekwalificeerd. Het beroep op noodweer werd door de rechtbank geaccepteerd, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot doodslag. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet strafbaar was bevonden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet opzettelijk de confrontatie had gezocht, maar zich had proberen te onttrekken aan de situatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/303746-21
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] (hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats],
BRP-[adres].

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 12 januari 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. N. El Farougui te Amsterdam. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er van beschuldigd dat
hij op of omstreeks 6 november 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn rug/het lichaam gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 6 november 2021 is het bij de tramhalte bij [locatie] tot een confrontatie gekomen tussen de verdachte en (de groep van) aangever [slachtoffer]. De verdachte en [naam] hadden online een vechtafspraak gemaakt omdat zij online ruzie hadden. De verdachte had een keukenmes met een lemmet van ongeveer 15 centimeter meegenomen. Bij die tramhalte is eerst een gevecht ontstaan tussen de verdachte en [naam]. Nadat dit gevecht was afgelopen rende [slachtoffer] om de tram heen waarbij zij elkaar raakten. Vervolgens rende de verdachte de andere kant op. [slachtoffer] rende samen met een aantal andere personen achter de verdachte aan en trok hem aan zijn capuchon naar beneden. De verdachte kwam op de grond terecht en heeft bekend dat hij vervolgens tijdens de worsteling zijn mes pakte en [slachtoffer] tweemaal in de rug heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachtes opzet gericht was op een poging tot doodslag, dan wel op een poging tot zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd van de poging tot doodslag en gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair aan de verdachte ten lastegelegde, te weten een poging tot zware mishandeling. Het beroep op noodweer(exces) kan volgens de officier van justitie niet slagen.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak van de poging tot doodslag bepleit. Daarnaast is door de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van de poging tot zware mishandeling. De verdachte doet een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft als bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer tweemaal met een mes van aanzienlijke grootte in de rug heeft gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handeling gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vast staat dat de verdachte met een keukenmes met een lemmet van ongeveer 15 centimeter lang tweemaal in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het steken in het bovenlichaam met een mes van een dergelijke grootte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij het steken van een mes in iemands rug de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel wordt veroorzaakt aan vitale structuren of organen dat tot de dood kan leiden. Bij het slachtoffer zijn twee steekverwondingen geconstateerd, waarvan één van de steekverwondingen (van ongeveer 4 centimeter breed en ongeveer 2 centimeter hoog) zich in het midden van de onderrug bevond. Hierdoor is bij het slachtoffer ten gevolge van het incident een klaplong ontstaan. Medisch ingrijpen door middel van een (borstkas)drain was noodzakelijk. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat de verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er is een diepe steekverwonding ontstaan. Tot slot wordt door [verbalisant] verklaard dat de rib van het slachtoffer zichtbaar was en dat mogelijk een long was geraakt waardoor het slachtoffer veel moeite had met ademen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer in de aard van deze gedragingen van de verdachte besloten lag.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (vul de feitaanduidingen in)tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
hij op 6 november 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer] meermalen, met een mes, in zijn rug
heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
Namens de verdachte is een beroep op noodweer gedaan. Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Volgens vaste rechtspraak (zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715) kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voorts kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces - op de grond "culpa in causa" (eigen schuld) -, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie (het uitdagen) van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.
De rechtbank overweegt in het onderhavige geval dat uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting het volgende is gebleken. De verdachte en [naam] hebben een vechtafspraak gemaakt om een ruzie op te lossen. Voorafgaand aan deze afspraak stuurde [naam] een foto van messen naar de verdachte. Als reactie hierop is de verdachte voorafgaand aan de vechtafspraak thuis een keukenmes gaan halen. Aangekomen bij de tramhalte ontstond direct een gevecht tussen de verdachte en [naam]. Na dit gevecht liep [naam] de andere kant op en werd er geroepen “Jongens nu!” naar andere jongens bij de tramhalte. Als reactie hierop is de verdachte weggerend, omdat hij had gezien dat een aantal van deze jongens messen bij zich hadden. Uit het proces-verbaal van bekijken van de camerabeelden van de tramhalte volgt - en dat is ook te zien op in dat proces-verbaal gevoegde stills van de camerabeelden - dat de verdachte is weggerend en dat het latere [slachtoffer] de achtervolging in zet. Ook is te zien dat vijf tot zeven jongens achter de verdachte en [slachtoffer] aan zijn gerend. De verdachte werd ingehaald door [slachtoffer], die hem aan zijn capuchon naar beneden trok. Vervolgens werd hij door [slachtoffer] naar de grond geduwd en hardhandig bij zijn borst vastgepakt. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, een mes in de handen van [slachtoffer] zag, waardoor hij in paniek is geraakt. Uit een reflex heeft hij het slachtoffer tweemaal gestoken. De hiervoor geschetste feitelijke toedracht is, gelet op wat door en namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank acht bovendien voldoende aannemelijk dat de andere jongens, inclusief het [slachtoffer], messen bij zich hadden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard een mes te hebben gezien bij [slachtoffer]. Ook [naam], de vriend van de verdachte, heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de tram uitstapte heeft gezien dat de jongens messen in hun handen hadden. [naam] heeft, voorafgaand aan de vechtafspraak, een foto van messen en dreigementen naar de verdachte gestuurd. Bovendien zijn op de dag van de steekpartij en een week later, op 13 november 2021, in de buurt van de plaats delict twee messen teruggevonden, waarvan is gebleken dat dit niet het mes is waarmee de verdachte heeft gestoken. Tot slot is gebleken dat de vorm en grootte van het scheurtje aan de voorzijde van de jas van de verdachte past binnen het scenario dat die beschadiging is ontstaan door een mes dat het [slachtoffer] bij zich droeg.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden brengen mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen verdediging noodzakelijk was. Immers, de verdachte werd overmeesterd door [slachtoffer], lag op de grond en wist dat een groep jongens met messen achter hem aan was gerend. Ook had de verdachte geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan de dreigende situatie. Naar het oordeel van de rechtbank bevond de verdachte zich dan ook in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. De verdachte zag, nadat hij was overmeesterd door [slachtoffer] en hij bij hem een mes in zijn handen zag, geen andere uitweg dan het trekken van zijn mes. De rechtbank acht deze wijze van verdediging geboden en noodzakelijk en de gehanteerde methode – het tweemaal steken met het mes – onder de gegeven omstandigheden proportioneel.
Het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat de gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, volgt de rechtbank niet. Gelet op voormelde vaste rechtspraak kan dit slechts onder bijzondere omstandigheden worden aangenomen. Dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van [naam] (inclusief messen) te verwachten viel en dat hij in dat verband ook een mes heeft meegenomen, is hiervoor niet voldoende. Daarbij weegt de rechtbank mee dat aanvankelijk sprake was van een (afspraak voor een) één-op-één confrontatie tussen [naam] en de verdachte. Daarna heeft de verdachte geprobeerd zich te onttrekken aan het naderende groepsgeweld door weg te rennen. Blijkens de stills van de camerabeelden en het verhandelde ter terechtzitting is het [slachtoffer] achter de verdachte aangerend, heeft hij hem neergehaald en is te zien dat vervolgens vijf tot zeven andere jongens achter hen aan rennen.
Aldus stelt de rechtbank vast dat de verdachte weliswaar de confrontatie met [naam] heeft opgezocht door zich, met een mes op zak, naar een afspraak te begeven om een conflict uit te vechten met die [naam], maar dat van het willens en wetens uitlokken van een gewelddadige groepsreactie, zoals die in casu heeft plaatsgevonden, geen sprake is. Mede gelet op de onttrekkende gedragingen van de verdachte na het eerste contact met [naam], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de verdachte willens en wetens de confrontatie met het latere [slachtoffer] heeft gezocht en een gewelddadige reactie van [slachtoffer] heeft uitgelokt. Van culpa in causa is dan ook geen sprake.
Het beroep op noodweer slaagt.
Nu de verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot doodslag.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer],bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.020,96, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 520,96 aan materiële schade en € 5.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
benadeelde partij [slachtoffer]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten zullen dragen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 26 januari 2023.
Mr. Y.N. van den Brink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.