ECLI:NL:RBDHA:2023:7141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
NL22.21242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd om bij haar echtgenoot te verblijven, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 19 oktober 2022, wees haar aanvraag af en legde haar een inreisverbod op voor de duur van twee jaar. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.

De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dit betrekking heeft op het niet uitzetten van verzoekster totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. Beide partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, waarna het onderzoek is gesloten.

De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien de omstandigheden, er onverwijlde spoed vereist is om verzoekster te beschermen tegen uitzetting. Aangezien partijen het erover eens zijn dat uitzetting van verzoekster moet worden uitgesteld, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21242

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij echtgenoot afgewezen en verzoekster een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift kenbaar gemaakt dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, voor zover dit ziet op het niet uitzetten van verzoekster totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
3. Nu partijen het erover eens zijn dat uitzetting van verzoekster achterwege dient te blijven, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. [2] Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Omdat verzoekster is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht, bestaat er geen aanleiding verweerder op te dragen het griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie artikelen 8:75, eerste lid, en 8:81, vijfde lid, van de Awb.