ECLI:NL:RBDHA:2023:7134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/5871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende kindgebonden budget

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na een beroep tegen een besluit van de Belastingdienst. Verweerder had op 12 november 2021 het kindgebonden budget van verzoekster over 2020 definitief vastgesteld en het teveel teruggevorderd. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 29 juli 2022, heeft verzoekster op 9 september 2022 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 17 februari 2023 het bestreden besluit herzien en het bezwaar alsnog gegrond verklaard, waarbij verzoekster recht heeft op € 4.618,- aan kindgebonden budget en € 212,- aan rente. Verweerder heeft ook toegezegd de proceskosten te vergoeden. Verzoekster heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar verweerder heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding, omdat het verzoek kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster en dat er geen geschil is over de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.434,- en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van deze kosten, evenals het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het kindgebonden budget van verzoekster over 2020 definitief vastgesteld en het teveel teruggevorderd.
Bij besluit van 29 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 9 september 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft met het besluit van 17 februari 2023 het bestreden besluit herzien en het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft vastgesteld dat verzoekster over 2020 recht heeft op € 4.618,- aan kindgebonden budget en € 212,- aan rente en kenbaar gemaakt de door verzoekster gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep te zullen vergoeden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten zoals toegezegd door verweerder in het besluit van 17 februari 2023.
De rechtbank heeft verweerder volledigheidshalve in de gelegenheid gesteld om binnen één week te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Overwegingen

1. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling, omdat het verzoek kennelijk gegrond is. [1] De rechtbank legt dat hieronder uit.
2. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. De rechtbank stelt vast dat gelet op het dossier en het hiervoor weergegeven procesverloop verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster en tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek zal toewijzen als kennelijk gegrond en verweerder zal veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
4. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.434,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor wenden tot verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.434,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb)
2.Zie artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb.
3.Zie artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.