ECLI:NL:RBDHA:2023:7126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/09/612034 / JE RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Perspectiefbeslissing inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met afwijzing van zorgregeling

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De rechtbank heeft besloten om de ondertoezichtstelling van beide kinderen te verlengen tot 2 juli 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank oordeelt dat het niet in het belang van [minderjarige01] is om op te groeien bij de ouders, gezien de onveilige opvoedingsomgeving die zij bieden. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder heeft geen vaste woonplek en er zijn zorgen over haar affectieve vaardigheden en de stabiliteit van de opvoedsituatie.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de ouders tot uitbreiding van de zorgregeling afgewezen. De ouders hebben een geregistreerd partnerschap en de vader en moeder hebben beiden een rol in de opvoeding van de kinderen, maar de huidige situatie is onduidelijk en er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) in overweging genomen, die de zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders bevestigen.

De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de gecertificeerde instelling en om te zorgen voor een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen. De beslissing is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens:
I. C/09/612034 / JE RK 21-1173
II. C/09/604729 / JE RK 20-2958
III. C/09/645854 / JE RK 23-726
Datum uitspraak: 17 mei 2023

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Deskundigenonderzoek
Afwijzing verzoek tot vaststelling van een zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
en

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
en

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] , maar feitelijk verblijvende op afwisselende adressen,
advocaat: mr. N.A. de Kock, gevestigd te Utrecht,
betreffende:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling aan als belanghebbenden in voornoemde procedures.
Daarnaast merkt de rechtbank als belanghebbende ten aanzien van [minderjarige01] aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de gezinshuismoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Op 25 juni 2021 heeft de kinderrechter een deskundigenonderzoek gelast met betrekking tot het perspectief van [minderjarige01] en [minderjarige02] in de procedure met zaaknummer (C/09/612034). In afwachting van de bevindingen van het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening steeds verlengd en iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek aangehouden. Op 30 december 2022 heeft de rechtbank de rapporten van het forensisch psychologisch onderzoek van de vader, de moeder, [minderjarige01] en [minderjarige02] ontvangen. Op 21 april 2023 heeft ter zitting van deze rechtbank een gecombineerde behandeling van de thans voorliggende verzoeken plaatsgevonden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de beschikking van 21 maart 2023;
  • de schriftelijke rapportage van 5 april 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen van 7 april 2023;
  • de factuur van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 16 december 2022;
  • de rapporten van het forensisch psychologisch onderzoek van de moeder, de vader, [minderjarige01] en [minderjarige02] van 21 december 2022, ingekomen ter griffie op 30 december 2022 (hierna: de NIFP-rapporten);
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van [minderjarige01] .
Op 21 april 2023 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door [naam02] , tolk in de Nederlandse gebarentaal;
  • de gezinshuismoeder;
  • [naam03] , [naam04] en [naam05] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de gastouders van [minderjarige02] als informanten.
De vader heeft voorafgaand aan de zitting de rechtbank geïnformeerd dat hij in verband met een operatie niet op de zitting aanwezig kan zijn. Hij heeft via een digitale verbinding deelgenomen aan de zitting.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een geregistreerd partnerschap.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige01] verblijft feitelijk in een gezinshuis. [minderjarige02] verblijft feitelijk bij de moeder.

Verzoeken en verweer

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. [minderjarige01] ontwikkelt zich goed in het gezinshuis. Hij heeft zijn plek gevonden, voelt zich thuis en vertrouwt de gezinshuisouders. [minderjarige01] ziet de ouders één keer per maand voor 45 minuten. Er wordt voorafgaand, tijdens en na de bezoeken spanning bij [minderjarige01] gezien. De bezoeken met de ouders hebben impact op hem. Hierdoor zullen de bezoeken met de ouders niet worden uitgebreid. Uit het NIFP-onderzoek volgt dat sprake is van een verstoorde hechting tussen de moeder en [minderjarige01] .
De gecertificeerde instelling volgt het NIFP in hun conclusie dat het perspectief van [minderjarige01] in het gezinshuis ligt. [minderjarige01] moet in het gezinshuis blijven wonen om zich veilig te kunnen ontwikkelen. [minderjarige02] woont bij de moeder en ziet de vader wisselend. De huidige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige02] is onvoldoende stabiel door de wisselende frequentie. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige02] in de thuissituatie bij de moeder omdat met enige regelmatig escalaties tussen de ouders plaatsvinden. Daarnaast geven de ouders wisselende signalen af over hun relatie. Als gevolg hiervan kunnen de ouders tijdelijk het contact met elkaar verbreken, waardoor [minderjarige02] dan ook geen contact met de vader heeft. De gecertificeerde instelling heeft onvoldoende zicht op deze situatie vanwege een gebrek aan openheid in de communicatie van de ouders. Het lukt de ouders onvoldoende om zich aan de veiligheidsafspraken te houden. Verder wisselt de moeder steeds van woonplek, wat zorgt voor een gebrek aan stabiliteit in de opvoeding van [minderjarige02] . [minderjarige02] gaat twee dagen in de week naar een gastouder. Het NIFP heeft aangeven dat de situatie van [minderjarige02] minstens stabiel moet blijven, maar binnen één jaar ook verbeteringen moet laten zien. De gecertificeerde instelling is het eens met deze termijn. De moeder moet een eigen woonplek hebben en de escalaties tussen de ouders moeten stoppen. Ook zal het mentaliserend vermogen van de moeder moeten groeien, zodat zij voldoende bij [minderjarige02] en zijn ontwikkeling kan aansluiten. De behandeling van de moeder bij Doof & Co is gestopt. De moeder geeft hierin onvoldoende openheid en inzichten waardoor niet duidelijk is waardoor deze behandeling is beëindigd. Indien de huidige situatie niet verbetert, zal ook [minderjarige02] niet langer bij de moeder kunnen wonen.
De moeder heeft naar voren gebracht dat dat zij het slachtoffer van de situatie is. Zij ervaart weinig begrip vanuit de gecertificeerde instelling. Het is belangrijk dat de kinderen leren om te gaan met een dove ouder. [minderjarige01] heeft door de uithuisplaatsing een trauma gekregen. De bezoekmomenten met [minderjarige01] moeten worden uitgebreid zodat kan worden gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge band. De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat zij stappen heeft ondernomen om een vaste woonplek te krijgen. Zij verblijft momenteel afwisselend bij haar ouders. De behandeling van Doof&Co is beëindigd omdat zij geen zorgen hebben over de moeder.
Namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] . Dat wil echter niet zeggen dat de moeder achter de conclusies van het NIFP staat. Het NIFP stelt dat de moeder tekortschiet in haar affectieve vaardigheden, maar dit komt doordat de moeder en [minderjarige01] niet rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren omdat [minderjarige01] geen gebarentaal kan. Zo al sprake zou zijn van een tekort aan de zijde van de moeder dan kan dit worden gecompenseerd in een ander leefmilieu, zoals een uitbreiding van het contact met de vader of opvang bij gastouders. [minderjarige01] kan momenteel niet bij de moeder wonen omdat zij geen vaste woonplek heeft. Sinds de laatste zitting in september 2022 heeft de gecertificeerde instelling geen onderzoek gedaan naar waar de spanning bij [minderjarige01] voor en na de bezoekmomenten met de ouders vandaan komt. Ook is niet geprobeerd om de omgang op een locatie in de buurt van [minderjarige01] te laten plaatsvinden. Verder is het tot stand brengen van rechtstreekse communicatie met [minderjarige01] een essentiële voorwaarde voor het bewerkstelligen van contactherstel. De moeder wil aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Er wordt echter niet gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. De moeder wil toewerken naar een beëindiging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige02] omdat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling voor stress zorgt. De gecertificeerde instelling gebruikt de ondertoezichtstelling alleen om de moeder in de gaten te houden.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij zich verzet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen en de uithuisplaatsing van [minderjarige01] . Verder wenst de vader dat het contact met de kinderen wordt uitgebreid.
De gezinshuismoeder heeft aangegeven dat zij bezig is om [minderjarige01] gebarentaal te leren, maar [minderjarige01] staat hier helemaal niet voor open. Desondanks blijft de gezinshuismoeder [minderjarige01] stimuleren in het leren van gebarentaal. De bezoeken met de ouders hebben impact op [minderjarige01] . Hij geeft regelmatig vooraf en tijdens de autorit aan dat hij er niet naartoe wil en er gebeurt emotioneel veel met hem.
Zelfstandig verzoek van de ouders: uitbreiding van de huidige zorgregeling
De ouders hebben ter zitting van 28 januari 2021 een zelfstandig verzoek ingediend tot een uitbreiding van de huidige zorgregeling. De ouders verzoeken dat [minderjarige01] in aanvulling op de huidige regeling tevens iedere zaterdag bij de ouders verblijft of een andere vorm van uitbreiding van de huidige regeling die de rechtbank verstandig en in het belang van [minderjarige01] acht. Op de mondelinge behandeling ter zitting is namens de moeder verzocht om het verzoek voor korte duur aan te houden zodat de gecertificeerde instelling hierover een standpunt kan innemen. De gecertificeerde instelling heeft momenteel geen concreet plan opgesteld om de zorgregeling uit te breiden, dan wel om de bezoekmomenten te verplaatsen naar een locatie dichterbij de woonplek van [minderjarige01] . Het Wilmahuis heeft aangegeven dat de bezoeken moeten worden uitgebreid en dat gewerkt moet worden aan de rechtstreekse communicatie tussen de moeder en [minderjarige01] . Het advies van het Wilmahuis moet worden meegewogen in het vormgeven van de zorgregeling.
Ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling heeft de gecertificeerde instelling aangegevoerd dat zij de beslissing met betrekking tot het perspectief van [minderjarige01] willen afwachten voordat concrete plannen kunnen worden gemaakt over de zorgregeling. Er zal worden gekeken of een uitbreiding van de zorgregeling en het organiseren van de momenten vlakbij het gezinshuis van [minderjarige01] tot de mogelijkheden behoort. Het is hiervoor van belang dat de moeder de samenwerking aangaat met de organisatie van het gezinshuis Glind. Daarnaast zal er een begeleider bij de bezoekmomenten aanwezig moeten zijn. Gelet op de emoties en het gedrag dat [minderjarige01] rondom de bezoeken laat zien, wordt een uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige01] geacht.

Beoordeling

Met betrekking tot de beoordeling van de voorliggende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , acht de rechtbank de NIFP-rapporten van belang. De rapporten bevatten samengevat de volgende overwegingen en conclusies:
Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij de moeder sprake zou zijn van psychiatrische problematiek. Het beschreven gedragspatroon kan worden gezien als passend bij persoonlijkheidsproblematiek. In eerdere rapportages wordt gesproken over borderline problematiek, wat ook in huidig onderzoek wordt vastgesteld. Er is sprake van problemen op gebied van emotieregulatie, identiteit, wantrouwen en achterdocht en instabiele relaties met anderen. Mogelijk dat er ook nog traumaklachten spelen.
De persoonlijkheidsproblematiek van de moeder komt in het dagelijks leven vooral tot uiting in haar mogelijkheden tot emotieregulatie, in het contact met anderen en voor wat betreft haar mogelijkheden tot (zelf)reflectie. In lijn hiermee komen er vooral zorgen om de affectieve vaardigheden van de moeder naar voren, met betrekking tot haar mentaliserende vaardigheden in relatie tot de kinderen, haar sensitief-responsieve vaardigheden en haar emotieregulatievaardigheden in relatie tot de kinderen. Samengevat komen de volgende indicaties en contra-indicaties voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige01] bij de moeder naar voren. Indicaties zijn dat de moeder zich betrokken toont op [minderjarige01] en graag wil dat hij bij haar terugkomt en dat er niet zozeer zorgen om de pedagogische vaardigheden van de moeder naar voren komen. De belangrijkste contra-indicaties zijn dat [minderjarige01] behoefte heeft aan voorspelbaarheid, stimulans en emotionele ondersteuning die hij in de opvoedsituatie in het gezinshuis krijgt, terwijl bij de moeder in haar affectieve vaardigheden tekorten worden gesignaleerd die hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit haar persoonlijke problematiek, dat de verwachting is dat de moeder gezien het ontbreken van een hulpvraag en haar beperkte reflectieve vaardigheden maar beperkt van hulpverlening zal kunnen profiteren, dat de communicatie tussen hen moeilijk is en zij binnen de ouder-kindrelatie nauwelijks met elkaar in contact zijn, dat de moeder mogelijk onverwerkt trauma bij [minderjarige01] triggert en dat hij door een eventuele terugplaatsing weer een gehechtheidsbreuk moet doormaken. Op basis van een weging van de (contra)indicaties zijn ondergetekenden van mening dat een plaatsing van [minderjarige01] bij de moeder op korte of lange termijn niet in zijn belang is. Ingeschat wordt dat de verandermogelijkheden bij haar te beperkt zijn om van hulpverlening gericht op het kunnen bieden van een opvoedopmgeving die tegemoet kan komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [minderjarige01] te kunnen profiteren. Ook de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige02] die een voldoende adequate indruk maakt staat onder druk als gevolg van de tekortschietende affectieve vaardigheden van de moeder.
Ondertoezichtstelling [minderjarige01] en [minderjarige02]
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De rechtbank overweegt daarbij dat de bestaande zorgen rondom de opvoedsituatie van [minderjarige01] en [minderjarige02] niet zijn weggenomen. De kinderen worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Sinds 2020 woont [minderjarige01] in een gezinshuis. [minderjarige02] woont met de moeder op afwisselende adressen. De opvoedingsomgeving van [minderjarige02] is niet stabiel omdat de moeder geen vaste woon-of verblijfsplaats heeft. Hoewel de moeder op de zitting heeft aangegeven dat hierin snel verandering zal komen, stelt de rechtbank vast dat de moeder deze belofte ook op eerdere zittingen heeft gedaan, maar dat hiervan nog niets terecht is gekomen. Het is van belang dat moeder beseft dat zij keuzes moet gaan maken die zorgen voor rust en een stabiele leefomgeving voor [minderjarige02] . Het is van groot belang dat er een vaste en veilige woonplek voor [minderjarige02] komt. De ouders zijn onduidelijk over de status van hun relatie. In de afgelopen periode zijn er opnieuw escalaties tussen de ouders geweest. Hierbij hebben de ouders zich niet aan het voorgeschreven veiligheidsplan gehouden. Hiermee is de veiligheid van [minderjarige02] in het geding. Het lukt de ouders niet om samen de situatie voor de [minderjarige02] te verbeteren danwel tot afspraken in zijn belang te komen. Wat de rechtbank verder zorgen baart, is dat de samenwerking met de gecertificeerde instelling moeizaam verloopt. De ouders geven weinig openheid van zaken en zijn afwerend in het contact met de gecertificeerde instelling. Dit brengt ook met zich mee dat onvoldoende zicht is op de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige02] .
Ten aanzien van [minderjarige01] geldt dat de rechtbank zal beslissen dat het niet in zijn belang is om op te groeien bij de ouders, zoals in het hiernavolgende verder wordt uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] dan ook noodzakelijk voor de verzochte duur van één jaar. Het komend jaar dient er voor [minderjarige02] gewerkt te worden aan het bieden van een stabiele leefomgeving voor hem, waarbij er voldoende zicht is op zijn ontwikkeling en veiligheid. Ten aanzien van [minderjarige01] zal moeten worden bezien hoe een verantwoord contact tussen hem en de ouders maar ook tussen hem en [minderjarige03] en [minderjarige02] kan worden vormgegeven, waarbij de draagkracht van [minderjarige01] leidend is. De rechtbank onderschrijft hetgeen de moeder in dit verband ter zitting heeft opgemerkt en acht het in het belang van de band tussen de moeder en [minderjarige01] noodzakelijk dat [minderjarige01] gebarentaal krijgt aangeleerd. De communicatie tussen de moeder en [minderjarige01] wordt immers bemoeilijkt, doordat deze via een tolk verloopt en daarbij wordt gezien dat zowel de moeder als [minderjarige01] elkaar niet via andere non-verbale communicatiekanalen weten te vinden. De rechtbank acht een betere communicatie met zijn moeder in het belang van [minderjarige01] . De gemeente moet zich dit belang aantrekken en samen met de gecertificeerde instelling bezien wat er op dit gebied voor [minderjarige01] kan worden georganiseerd. Zou [minderjarige01] bij de moeder opgroeien, dan had zij hem gebarentaal kunnen leren en nu hiervan geen sprake is, is het aan de overheid om hierin te voorzien.
Machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige01]
Verder is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] nog aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige01] woont sinds april 2020 in een gezinshuis omdat hij in zijn opvoedsituatie is geconfronteerd met relationele problemen tussen de ouders en hieruit voortvloeiend fysiek en (non-)verbaal geweld. Op basis van de NIFP-rapporten, de inhoud van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is de rechtbank, met het NIFP en de gecertificeerde instelling, van oordeel dat perspectief van [minderjarige01] in het gezinshuis ligt. [minderjarige01] heeft voorspelbaarheid, stimulans en emotionele ondersteuning nodig om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Deze opvoeding krijgt hij momenteel geboden in het gezinshuis. Uit het deskundigenonderzoek volgt dat de moeder tekortschiet in haar affectieve vaardigheden richting [minderjarige01] . Ook zijn haar vaardigheden op het gebied van mentaliseren en emotieregulatie beperkt ontwikkeld, evenals haar responsieve en sensitieve vaardigheden. Naar verwachting zal de moeder, gezien het ontbreken van een hulpvraag en haar beperkte reflectieve vaardigheden, niet of slechts beperkt kunnen profiteren van hulpverlening gericht op het vergroten van deze tekortkomingen. Ook is sprake van een afstandelijke gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige01] . Verder is er in de opvoedomgeving van de ouders tot op heden sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder die in combinatie met de persoonlijke problematiek van de vader lijkt te resulteren in (emotioneel) onveilige situaties, waarin sprake is van fysiek en (non-)verbaal geweld. Daarnaast beschikt de moeder op dit moment niet over een eigen woning en kan zij zodoende onvoldoende zorgen voor stabiliteit in het leven van [minderjarige01] . Bovendien schatten de deskundigen in dat een eventuele terugplaatsing de ontwikkeling van [minderjarige01] zal schaden omdat hij dan weer een gehechtheidsbreuk zal moeten doormaken. Een terugplaatsing naar de ouders is daarom niet in het belang van [minderjarige01] . De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om [minderjarige01] een veilige opvoedingsomgeving te bieden en aan te sluiten bij zijn opvoedingsbehoeften. Het is in zijn zwaarwegende belang dat [minderjarige01] in het gezinshuis verder kan opgroeien. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal daarom voor de verzochte duur worden toegewezen.
Uitbreiding zorgregeling tussen de ouders en [minderjarige01]
Tot slot is de vraag aan de orde of het in het belang van [minderjarige01] noodzakelijk is dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd. In 2022 heeft het Wilmahuis geadviseerd dat de bezoeken tussen de ouders en [minderjarige01] structureel (minstens om de week) moeten plaatsvinden en in duur moeten worden uitgebreid, zodat de bezoeken beter kunnen worden begeleid. De rechtbank acht een uitbreiding van de bezoekregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige01] en legt dit als volgt uit. De bezoekmomenten tussen de ouders en [minderjarige01] zijn in mei 2022 teruggebracht omdat [minderjarige01] voorafgaand aan, tijdens en na een bezoek sterke signalen liet zien. Deze signalen blijven, hetzij in verminderde mate, zichtbaar nadat de omgangsfrequentie is aangepast van een keer per week naar een keer per maand. Wel wordt op school gezien dat het beter met [minderjarige01] gaat sinds de frequentie van de bezoeken met de ouders is teruggebracht. Ook vanuit het gezinshuis wordt aangegeven dat [minderjarige01] minder lang uit zijn doen is na een bezoek. Uit het deskundigenonderzoek volgt dat de ouders mogelijk onverwerkt trauma bij [minderjarige01] oproepen, voortvloeiend uit de eerder gesignaleerde onveilige opvoedsituatie bij de ouders. Dit kan [minderjarige01] belemmeren in het contact met de ouders. Daarnaast blijkt ook uit het NIFP-rapport dat de bezoeken aan de ouders bij het Wilmahuis veel spanningen bij [minderjarige01] oproepen. Ook kosten de bezoeken hem veel energie. De deskundigen adviseren de bezoeken van de ouders aan [minderjarige01] te verplaatsen naar een locatie in de buurt van waar hij woont. Tevens kan bekeken worden of de spanningen van [minderjarige01] en daarmee het gesignaleerde probleemgedrag na de bezoeken, door het wegnemen van de reistijd, verminderen. Dit alles maakt dat de rechtbank op dit moment een uitbreiding van de bezoeken niet in het belang van [minderjarige01] vindt.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] van 2 juli 2023 tot 2 juli 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 2 juli 2023 tot 2 juli 2024, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het zelfstandig verzoek van de ouders tot uitbreiding van de zorgregeling met [minderjarige01] ;
beschouwt het verzoek ten aanzien van het deskundigenonderzoek voor [minderjarige01] en [minderjarige02] (zaaknummer: C/09/612034), met verwijzing naar de beschikking inzake [minderjarige03] (zaaknummer: C/09/612028) als afgedaan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 door mr. J.J. Peters, mr. H.M. Boone en mr. T.M.M.P. Westbroek, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.