ECLI:NL:RBDHA:2023:7125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/09/612028 / JE RK 21-1172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met focus op ouderschap en communicatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01] en de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. De minderjarige, geboren in 2016, woont bij de vader, die samen met de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek gelast naar het perspectief van [minderjarige01] en de omgang met de ouders. De moeder heeft geen vaste woonplek en kampt met psychische problemen, wat leidt tot zorgen over de opvoedsituatie. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft blijvende zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige01] en de communicatie tussen de ouders. De vader heeft aangegeven dat het perspectief van [minderjarige01] bij hem ligt, terwijl de moeder streeft naar co-ouderschap. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige01] is. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 juli 2024, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat [minderjarige01] bij de vader woont en daar stabiliteit en veiligheid ervaart. De rechtbank heeft benadrukt dat de vader moet zorgen voor de ontwikkeling van gebarentaal bij [minderjarige01] om de communicatie met de moeder te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: I. C/09/612028 / JE RK 21-1172 II. C/09/645863 / JE RK 23-728
Datum uitspraak: 17 mei 2023

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Deskundigenonderzoek
Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verlenging machtiging uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2016 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] , maar feitelijk verblijvende op afwisselende adressen,
advocaat: mr. N.A. de Kock, gevestigd te Utrecht,

[de man01]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S. Burger, gevestigd te Zoetermeer.

Het procesverloop

Op 29 juni 2021 heeft de kinderrechter een deskundigenonderzoek gelast met betrekking tot het perspectief van [minderjarige01] en de omgang met de ouders in de procedure met zaaknummer (C/09/612028). Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. In afwachting van de bevindingen van het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de gezaghebbende vader steeds verlengd en iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek aangehouden. Op 30 december 2022 heeft de rechtbank de rapporten van het forensisch psychologisch onderzoek van de vader, de moeder en [minderjarige01] ontvangen.
Op 21 april 2023 heeft ter zitting van deze rechtbank een gecombineerde behandeling plaatsgevonden van zowel onderhavig verzoek als het resterende gedeelte van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de gezaghebbende vader (zaaknummer: C/09/628987). Op het laatste verzoek is bij afzonderlijke beschikking toewijzend beslist.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de beschikking van 21 maart 2023;
  • de schriftelijke rapportage van 5 april 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen van 7 april 2023;
  • de factuur van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 16 december 2022;
  • de rapporten van het forensisch psychologisch onderzoek van de moeder, de vader en [minderjarige01] van 21 december 2022, ingekomen ter griffie op 30 december 2022 (hierna: de NIFP-rapporten);
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Op 21 april 2023 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door [naam01] tolk in de Nederlandse gebarentaal;
  • [naam02] , [naam03] en [naam04] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • [minderjarige01] is erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige01] woont bij de vader.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van één jaar en tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in de categorie overig, te weten bij de vader met gezag, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft blijvende zorgen over [minderjarige01] omdat er niets is veranderd in de opvoedsituatie bij de moeder. Er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging en verstoorde communicatie tussen de ouders. [minderjarige01] lijkt last te hebben van een loyaliteitsconflict. De vader wil geen contact meer met de moeder. De moeder streeft naar co-ouderschap. De afgelopen periode hebben irritaties tussen de ouders plaatsgevonden over de invulling van de bezoeken. De ouders hebben een andere wens met betrekking tot de bezoeken. Er wordt gekeken naar het inzetten van hulpverlening vanuit Ouderschap Blijft voor het verbeteren van de oudercommunicatie. Verder zijn er zorgen over de thuissituatie van de moeder. De moeder heeft geen vaste woonplek en kampt met psychische problematiek. De samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder komt onvoldoende van de grond. Tijdens de bezoekmomenten met de moeder wordt gezien dat [minderjarige01] zich afsluit van de moeder en dat [minderjarige01] haar vermijdt. De huidige vormgeving van de contacten moet niet veranderd worden gezien de negatieve emoties die [minderjarige01] vanuit de moeder lijkt te ervaren. De moeder heeft een zeer beperkt reflectievermogen. De gecertificeerde instelling volgt het NIFP in hun conclusie dat het perspectief van [minderjarige01] bij de vader ligt. Er worden stappen ondernomen om het perspectief schriftelijk vast te leggen. Hiervoor moeten gesprekken met beide ouders worden gevoerd. [minderjarige01] krijgt bij de vader stabiliteit en betrokkenheid geboden. Een terugplaatsing bij de moeder is niet in het belang van [minderjarige01] omdat de moeder haar onvoldoende stabiliteit kan bieden en zij onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige01] . Daarnaast is de hechting tussen de moeder en [minderjarige01] verstoord en voelt [minderjarige01] zich blijvend afgewezen door de moeder.
De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige01] vinden plaats in aanwezigheid van een tolk zodat zij met elkaar kunnen communiceren. Er wordt van de vader verwacht dat hij als hoofdopvoeder [minderjarige01] gebarentaal leert. Het leren van gebarentaal behoort niet tot het aanbod van ingekochte jeugdhulpverlening in de gemeente [plaats01] .
De vader heeft meegedeeld dat het perspectief van [minderjarige01] duidelijk is. Uit de bevindingen van het deskundigenonderzoek volgt dat [minderjarige01] bij de vader moet blijven wonen. De vader begrijpt niet waarom de machtiging tot uithuisplaatsing nog moet worden verlengd als iedereen het erover eens is dat [minderjarige01] bij hem moet blijven wonen. Er moet goed gekeken worden naar de wensen van [minderjarige01] . Hij zou graag zien dat de bezoekmomenten tussen de moeder en [minderjarige01] worden verminderd. [minderjarige01] heeft inmiddels een sociaal leven opgebouwd. De vader wil dat de communicatie met de moeder wordt verbeterd, maar de moeder moet hiervoor het initiatief nemen. Hij staat desgevraagd open om [minderjarige01] gebarentaal te leren, maar heeft aangegeven dat hij hier weinig tijd voor heeft. Daarbij staat [minderjarige01] er niet voor open om gebarentaal te leren.
Namens de vader heeft zijn advocaat aangevoerd dat de vader achter een verlenging van de ondertoezichtstelling staat. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren. Daarnaast moet ingestoken worden op het vormgeven van de omgangsregeling met de moeder. Sinds de laatste zitting in september 2022 heeft de gecertificeerde instelling onvoldoende gewerkt aan het behalen van de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling. Er moet een stappenplan worden gemaakt om er voor te zorgen dat de ondertoezichtstelling in de toekomst niet meer nodig zal zijn. Het perspectief van [minderjarige01] ligt bij de vader. De moeder kan [minderjarige01] geen stabiele thuissituatie bieden. Het is belangrijk dat het perspectief van [minderjarige01] wordt bepaald en dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd.
De moeder heeft meegedeeld dat de afgelopen jaren niets is veranderd ten aanzien van de houding van de gecertificeerde instelling. De moeder is doof en wenst dat de gecertificeerde instelling zich meer zou verdiepen in de dovencultuur. Er wordt een verkeerd beeld van de moeder geschetst omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met haar omstandigheden. De gecertificeerde instelling luistert niet naar de moeder.
Namens de moeder heeft haar advocaat naar voren gebracht dat, ondanks dat de moeder zich niet kan vinden in de bevindingen van het NIFP, de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing moeten worden gecontinueerd. De moeder kan [minderjarige01] momenteel niets concreets bieden. Zij heeft nog geen woning en de communicatie met [minderjarige01] verloopt niet goed. De moeder heeft een aanvraag gedaan om het geregistreerd partnerschap met haar ex-partner te laten ontbinden. Naar verwachting zal het dan makkelijker zijn om aan een eigen woning te komen. De moeder wil uiteindelijk toewerken naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de ouders goede afspraken maken. De constatering dat het perspectief van [minderjarige01] niet meer bij de moeder ligt is een te vergaande conclusie. De omgangsregeling moet worden geïntensiveerd, zoals ook volgt uit de verslagen van het Wilmahuis. [minderjarige01] heeft geen last van de wekelijkse bezoekmomenten met de moeder. De gecertificeerde instelling stelt dat er zorgen zijn over de affectieve vaardigheden van de moeder. Dit is echter te wijten aan het feit dat de moeder en [minderjarige01] niet direct met elkaar kunnen communiceren. [minderjarige01] beheerst momenteel geen gebarentaal. Sinds de laatste zitting in september 2022 heeft de gecertificeerde instelling geen actie ondernomen om ervoor te zorgen dat [minderjarige01] wel gebarentaal leert. Ook heeft de gecertificeerde instelling nagelaten om hulpverlening in te zetten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
De advocaat van de moeder heeft voorgesteld om de maatregelen te verlengen voor zes maanden, met aanhouding van het overige. Op deze manier kan zicht gehouden worden op de doelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.

Beoordeling

Voor de beslissing op de voorliggende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing acht de rechtbank de NIFP-rapporten van belang. Deze rapporten bevatten samengevat de volgende overwegingen en conclusies:
Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij de moeder sprake zou zijn van psychiatrische problematiek. Het beschreven gedragspatroon kan worden gezien als passend bij persoonlijkheidsproblematiek. In eerdere rapportages wordt gesproken over borderline problematiek, wat ook in huidig onderzoek wordt vastgesteld. Er is sprake van problemen op gebied van emotieregulatie, identiteit, wantrouwen en achterdocht en instabiele relaties met anderen. Mogelijk dat er ook nog traumaklachten spelen. De persoonlijkheidsproblematiek van de moeder komt in het dagelijks leven vooral tot uiting in haar mogelijkheden tot emotieregulatie, in het contact met anderen en voor wat betreft haar mogelijkheden tot (zelf)reflectie. In lijn hiermee komen er vooral zorgen om de affectieve vaardigheden van de moeder naar voren, met betrekking tot haar mentaliserende vaardigheden in relatie tot de kinderen, haar sensitief-responsieve vaardigheden en haar emotieregulatievaardigheden in relatie tot de kinderen. Samengevat komen de volgende indicaties en contra-indicaties voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige01] bij de moeder naar voren. Indicaties zijn dat de moeder zich betrokken toont op [minderjarige01] , dat er niet zozeer zorgen om de pedagogische vaardigheden van de moeder naar voren komen en dat [minderjarige01] een band met de moeder lijkt te ervaren of een betere band lijkt te wensen. De belangrijkste contra-indicaties zijn dat de opvoedsituatie bij de vader nu aan de behoefte van [minderjarige01] voor rust, veiligheid en stabiliteit voldoet en een plaatsing bij de moeder als gevolg van de beperkte affectieve vaardigheden van de moeder niet, dat de verwachting is dat de moeder gezien het ontbreken van een hulpvraag en haar beperkte reflectieve vaardigheden maar beperkt van hulpverlening zal kunnen profiteren, dat de relatie tussen [minderjarige01] en de moeder in termen van emotionele beschikbaarheid als gecompliceerd kan worden beschreven en dat de moeder mogelijk een onverwerkt trauma bij [minderjarige01] triggert. Daarnaast ervaart [minderjarige01] boosheid vanuit de moeder naar de vader en is de relatie tussen de ouders van [minderjarige01] verstoord geraakt. Op basis van een weging van de (contra)indicaties zijn ondergetekenden van mening dat een plaatsing van [minderjarige01] bij de moeder op korte of lange termijn niet in haar belang is. Ingeschat wordt dat de verandermogelijkheden bij haar te beperkt zijn om van hulpverlening gericht op het kunnen bieden van een opvoedomgeving die tegemoet kan komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [minderjarige01] te kunnen profiteren. Een terugplaatsing van [minderjarige01] wordt niet geadviseerd, uitgangspunt is dat [minderjarige01] ’s perspectief niet een terugplaatsing naar de moeder is. Mogelijk dat een definitieve beslissing over het perspectief van [minderjarige01] bijdraagt aan de acceptatie daarvan bij alle gezinsleden, waardoor [minderjarige01] zich in emotioneel opzicht gesteund voelt om bij de dan verzorgende ouder op te groeien.
Ondertoezichtstelling
Op basis van hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De rechtbank overweegt als volgt. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn nog onvoldoende bereikt en [minderjarige01] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen over de verstoorde communicatie tussen de ouders en de instabiele thuissituatie van de moeder. [minderjarige01] woont bij de vader en heeft wekelijks een bezoekmoment met de moeder. De ouders hebben een andere visie over hoe vaak deze bezoeken moeten plaatsvinden. Dit laten zij merken en [minderjarige01] heeft hier last van, wat haar in conflict brengt met haar loyaliteit ten aanzien van haar ouders. De ouders moeten leren om op een zodanige manier met elkaar om te gaan dat [minderjarige01] zich vrij voelt om onbevangen het contact met de andere ouder aan te gaan. Daarbij is het van essentieel belang dat de vader [minderjarige01] stimuleert om gebarentaal te leren en dit dagelijks met haar gaat oefenen. Op die manier laat de vader [minderjarige01] zien dat hij het belangrijk vindt dat [minderjarige01] goed met haar moeder kan communiceren. Dit kan meebrengen dat [minderjarige01] merkt dat de vader haar steunt in het contact met de moeder en zij minder last heeft van het loyaliteitsconflict. De rechtbank vindt het positief dat beide ouders ter zitting hebben aangegeven in de toekomst open te staan voor
co-ouderschap. Maar wil co-ouderschap ook in het belang van [minderjarige01] zijn, dan zullen de ouders moeten inzetten op verbetering van hun verstandhouding en communicatie. Hierin is de ondersteuning en begeleiding van de gecertificeerde instelling nodig, omdat de ouders dit niet zelf kunnen op dit moment. De ouders zijn niet in staat om afspraken met elkaar te maken. Anders dan de moeder aangeeft, is de rechtbank van oordeel dat de gecertificeerde instelling binnen de mogelijkheden die er zijn, haar best doet om de doelen van de ondertoezichtstelling te behalen. Dat dit langzaam gaat, vindt mede zijn oorzaak in de ambivalente houding van de moeder richting de hulpverlening. Door haar psychische problemen, zoals deze door het NIFP zijn geconstateerd en hierboven zijn weergegeven, stelt zij zich wantrouwend op richting de buitenwereld en geeft zij weinig openheid van zaken. Hierdoor komt de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder onvoldoende van de grond. Bovendien heeft de moeder op dit moment de hulpverlening stopgezet. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de verzochte duur toewijzen. Het komende jaar moet worden gebruikt om een plan op te stellen om ervoor te zorgen dat de ouders in de toekomst weer zelfstandig de zorg kunnen dragen voor de opvoeding van [minderjarige01] . Ook zal het komende jaar moeten worden bezien op welke wijze het contact tussen [minderjarige01] en de moeder verder moet worden vormgegeven en welke zorgregeling op termijn het meest in het belang van [minderjarige01] is. Daarbij zal ook het contact tussen [minderjarige01] en haar halfbroertjes moeten worden meegenomen en moet bekeken worden welke passende hulpverlening nodig is. De rechtbank acht een intensieve omgangsregeling met de moeder aangewezen en wijst de vader op zijn wettelijke verplichting om de ontwikkeling van de banden van [minderjarige01] met de moeder te bevorderen. In dat kader dient de vader zich in te zetten om [minderjarige01] te stimuleren om gebarentaal te leren zodat zij beter leert communiceren met de moeder.
Machtiging tot uithuisplaatsing
[minderjarige01] woont sinds april 2020 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader omdat zij in de opvoedsituatie bij de moeder is geconfronteerd met relationele problemen en daaruit voortvloeiend fysiek en (non)-verbaal geweld tussen de moeder en haar partner. Op basis van het deskundigenonderzoek, de inhoud van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is de rechtbank, met het NIFP en de gecertificeerde instelling, van oordeel dat het opgroeiperspectief van [minderjarige01] bij de vader ligt. [minderjarige01] heeft rust, veiligheid en stabiliteit nodig om zich optimaal verder te kunnen ontwikkelen. De ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige01] sluit aan bij de draagkracht en vaardigheden van de vader. De vader is een stabiele factor in het leven van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft zich bij de vader ontwikkeld tot een vrolijk en sociaal meisje dat haar eerder gesignaleerde ontwikkelingsachterstand heeft ingelopen.
Tot op heden is er in de opvoedomgeving bij de moeder nog steeds sprake van conflicten. Ook kampt de moeder met persoonlijke problematiek, wat in combinatie met de persoonlijke problematiek van de (ex)-partner van de moeder lijkt te resulteren in (emotioneel) onveilige situaties met fysiek en (non)-verbaal geweld. Verder beschikt de moeder niet over een vaste woon- en verblijfplaats en kan zij zodoende onvoldoende zorgen voor stabiliteit in het leven van [minderjarige01] . Een terugplaatsing naar de moeder is daarom niet in het belang van [minderjarige01] . Omdat [minderjarige01] woont bij haar vader met gezag en het perspectief is dat zij bij hem haar hoofdverblijf houdt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing nog verder te verlengen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] zal op 2 juli 2023 van rechtswege eindigen. De periode tot aan 2 juli 2023 geeft de vader als gezaghebbende ouder, onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, de gelegenheid om de hoofverblijfplaats van [minderjarige01] , die voorheen bij de moeder was, juridisch te formaliseren.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet meer, althans nog onvoldoende, aanwezig zijn en zal het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 2 juli 2023 tot 2 juli 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag;
bepaalt het aan de deskundigen toekomende honorarium inzake de verzoeken met zaaknummers C/09/612028 ( [minderjarige01] ) en C/09/612034 ( [minderjarige02] en [minderjarige03] ) op €25.251,69 (inclusief BTW), te brengen ten laste van 's Rijks kas, en gelast de griffier dit bedrag aan de deskundigen te voldoen.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 door mr. J.J. Peters, mr. H.M. Boone en mr. T.M.M.P. Westbroek, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.