ECLI:NL:RBDHA:2023:7107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/2397 en SGR 22/2454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet; beoordeling van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2023, met zaaknummers SGR 21/2397 en SGR 22/2454, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser had eerder bijstand aangevraagd en deze was toegekend, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand ingetrokken op basis van de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege medische klachten in Amsterdam verbleef, maar de rechtbank oordeelt dat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich in die periode niet in Den Haag bevond. De rechtbank verklaart het beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond, maar vernietigt de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand, omdat deze niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,- en het griffierecht van € 50,- wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/2397 en SGR 22/2454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. Arslaner),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: A. Bogaards).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) in primair besluit 1 van 28 oktober 2020 (SGR 21/2397) en de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand in primair besluit 2 van 29 juni 2021 (SGR 22/2454).
1.1.
Met de besluiten van 15 februari 2021 (bestreden besluit 1) en 7 maart 2022 (bestreden besluit 2) op de bezwaren van eiser is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Eiser heeft op 11 oktober 2019 een aanvraag om bijstand ingediend. Op deze aanvraag heeft eiser vermeld dat hij woont en ingeschreven staat op het adres [adres] [nummer] in [plaats] (het uitkeringsadres). Verder heeft hij vermeld dat hij op dat adres een kamer heeft gehuurd en hiervoor een bedrag van € 350,- aan huur betaald. Eiser heeft hiervan een huurovereenkomst overgelegd.
2.2.
In het besluit van 15 november 2019 heeft het college eiser vanaf 11 oktober 2019 bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande.
2.3.
Bij brief van 12 mei 2020 heeft het college eiser verzocht bewijzen te overleggen van de betaling van huur over de periode van januari 2020 tot en met mei 2020. Eiser heeft in antwoord hierop verklaard dat hij in deze periode een bedrag van € 1.750,- aan huur contant heeft betaald.
2.4.
Het college is vervolgens, naar aanleiding van een screening van de intakelijsten van nieuwe bijstandsaanvragen, een onderzoek gestart naar een mogelijke schending van de inlichtingenverplichting door eiser. In verband hiermee is een buurtonderzoek verricht, heeft met eiser op 14 oktober 2020 een gesprek plaatsgevonden en heeft eiser bankafschriften overgelegd. Op basis van de bevindingen van het onderzoek is het college van mening dat eiser zijn hoofdverblijf niet in Den Haag, maar in Amsterdam heeft. Dit heeft geleid tot primair besluit 1, waarin het college eisers bijstand vanaf 1 juni 2020 heeft ingetrokken en een bedrag van € 5.024,02 aan over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020 betaalde bijstand van eiser heeft teruggevorderd.
2.5.
Bij bestreden besluit 1 heeft het college primair besluit 1 gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat uit de onderzoeken is gebleken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser niet in Den Haag lag. Door geen juiste opgave te doen van zijn feitelijke hoofdverblijf heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden. Gelet op de verklaring van eiser op 14 oktober 2020 dat hij sinds vijf maanden vaker in Amsterdam verbleef, dient de bijstand volgens het college ingetrokken te worden per 1 juni 2020 en de over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020 ten onrechte betaalde bijstand van eiser te worden teruggevorderd.
2.6.
In de uitspraak van 29 april 2021 (SGR 21/2396) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser hangende het beroep tegen bestreden besluit 1 afgewezen. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat eiser een nieuwe aanvraag om bijstand kan indienen en dat hij daarbij dient te onderbouwen wat de gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan weer bijstand kan worden verleend. Voor eiser is dit aanleiding geweest om op 3 mei 2021 een nieuwe aanvraag om bijstand in te dienen. In verband met de beoordeling van de aanvraag heeft eiser een toelichting over zijn situatie gegeven en bankafschriften en een afsprakenoverzicht van het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) overgelegd. Verder hebben op 21 juni 2021 een gesprek met eiser en een huisbezoek plaatsgevonden.
2.7.
De bevindingen van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om de aanvraag om bijstand in primair besluit 2, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 2, af te wijzen. Volgens het college heeft eiser niet aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt in de beroepen tot de volgende beoordeling.
In SGR 21/2397 (over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering)
4. Eiser voert aan dat hij vaker in Amsterdam was omdat hij vanwege medische klachten onder behandeling staat bij het AMC in Amsterdam en hij daar drie keer per week afspraken had. Hij is bekend met allerlei klachten zoals chronisch nierfalen in verband waarmee hij op de wachtlijst staat voor een niertransplantatie, diabetes, urineweginfecties, schildklierklachten en chronisch hartfalen. Bovendien was er in die tijd door de coronapandemie geen openbaar vervoer en moest men de reisbewegingen beperken. Eiser kon dus niet dagelijks op en neer reizen tussen Den Haag en Amsterdam. Het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven lag evenwel in Den Haag. Eiser huurt een kamer in Den Haag, waarvan hij een huurcontract heeft overgelegd. Eiser betaalde de huur contant omdat de verhuurster dat zo wilde.
4.1.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor eiser belastend besluit. Het is daarom aan het college om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust en dat het in dit geval op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode van 1 juni 2020 tot en met 28 oktober 2020 de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet (langer) zijn hoofdverblijf in Den Haag had.
4.2.
In artikel 40, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het BW. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Tijdens het gesprek van 14 oktober 2020 heeft eiser onder meer verklaard dat hij sinds ongeveer vijf maanden vaker in Amsterdam verblijft omdat hij daar naar het ziekenhuis moet, dat hij ongeveer twee dagen per maand in Den Haag heeft geslapen, dat hij zijn was naar zijn zus in Amsterdam brengt, dat zijn administratie in Amsterdam ligt, dat zijn kleding en medicatie in Amsterdam liggen en hij ook kleding in Den Haag heeft, dat zijn tandarts en mondhygiënist in Amsterdam zijn gevestigd en dat hij geen sleutel heeft van de woning in Den Haag. Verder heeft eiser verklaard dat hij voor de buren van het uitkeringsadres desgevraagd een onbekende zal zijn. Tot slot blijkt uit de bankafschriften dat eiser in de periode van 1 januari 2020 tot 7 oktober 2020 voornamelijk in Amsterdam en slechts twee keer in Den Haag heeft gepind.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van deze onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat eiser in de beoordelingsperiode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Op grond van die bevindingen is aannemelijk dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich in die tijd niet op het uitkeringsadres, maar in Amsterdam bevond.
4.5.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd leidt, bij gebrek aan een onderbouwing met objectieve en verifieerbare gegevens, niet tot een ander oordeel. Dat eiser een huurcontract heeft voor een kamer op het uitkeringsadres maakt niet dat hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Voor zover eisers betoog zo moet worden begrepen dat volgens hem sprake is van tijdelijk verblijf elders, slaagt dit niet. Als de woon- en verblijfsituatie wordt gewijzigd met een vooropgezet tijdelijk karakter wordt daarmee in beginsel niet het woonadres verplaatst. Dit geldt als de wijziging van korte duur is en verband houdt met het tijdelijk niet of niet goed kunnen bewonen van de eigen woning. Daarnaast is vereist dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich in die periode elders heeft gevestigd en de betrokkene moet na die
– korte – periode in zijn/haar woning zijn teruggekeerd. [1] In dit geval is niet gebleken dat het voor eiser noodzakelijk was om vanwege de afspraken in het AMC in Amsterdam te verblijven en dat de woning op het uitkeringsadres daarom tijdelijk niet (goed) te bewonen was. Er is dus niet voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een tijdelijk verblijf elders.
4.6.
Door niet bij het college te melden dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres, maar in Amsterdam had, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw daarom verplicht om het recht op bijstand van eiser in te trekken en het bedrag van € 5.024,02 van eiser terug te vorderen.
4.7.
De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaren.
In SGR 22/2454 (over de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand)
5. Eiser voert aan dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op oude feiten en omstandigheden. Er heeft geen herbeoordeling plaatsgevonden. Zo wordt ter onderbouwing van de conclusie in de rapportage slechts verwezen naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de intrekking. Deze handelswijze geeft blijk van vooringenomenheid van de medewerker van het college. Verder stelt het college dat eisers verklaringen tijdens het gesprek niet overeenkwamen met de waarnemingen bij het huisbezoek. Eiser is een 60-jarige man met zeer ernstige medische klachten, die slechts een kamer huurt van een goede kennis. Dat niet alles helemaal klopt rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser het college onjuist heeft ingelicht. Eiser heeft een verklaring van een huurachterstand overgelegd en eiser hoeft niet vaak boodschappen te doen omdat eiser mag mee-eten. Over het huisbezoek voert eiser nog aan dat dit te ver ging en een inbreuk vormde op de privacy van eiser, de medebewoners en de verhuurster. Eiser heeft zijn tandarts en huisarts in Amsterdam uit praktische overwegingen behouden. Zij kennen hem al en eiser werd destijds nog steeds behandeld in het AMC.
5.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2021 tot en met 29 juni 2021 (de datum met ingang waarvan om bijstand is gevraagd en de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag).
5.2.
Het gaat hier om de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand nadat de bijstandsuitkering eerder is ingetrokken. Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat hij of zij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
5.3.
Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft omdat de verklaring van eiser van 21 juni 2021 tegenstrijdigheden vertoont met de bevindingen van het huisbezoek en omdat eisers tandarts en huisarts in Amsterdam zijn gevestigd.
5.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het door het college afgelegde huisbezoek rechtmatig is. Daartoe overweegt de rechtbank dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat is voldaan aan het vereiste van informed consent, hetgeen eiser niet betwist. Wat betreft de privacy van de medebewoners geldt dat inden één bewoner van een woning toestemming tot binnentreden verleent, de binnentredende medewerkers van het college in beginsel geen inbreuk maken op het huisrecht van de overige bewoners. Dit betreft echter niet de in die woning afzonderlijke en afsluitbare gedeelten, bestemd tot exclusief woongebruik van die andere bewoners. [2] Niet is gebleken, noch is door eiser gesteld en onderbouwd, dat de medewerkers van het college dergelijke gedeelten van de woning hebben betreden. Het huisrecht van de medebewoners is dus in zoverre niet geschonden.
5.5.
Eisers betoog dat de geconstateerde tegenstrijdigheden tussen zijn verklaring en het huisbezoek niet de conclusie rechtvaardigen dat eiser het college onjuist heeft ingelicht, slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.5.1.
Aan het college kan worden toegegeven dat hetgeen eiser op 21 juni 2021 heeft verklaard niet geheel overeenkomt met de bevindingen van het huisbezoek. Zo heeft eiser verklaard dat hij alleen een bed en een kast op zijn kamer zou hebben staan, maar tijdens het huisbezoek lagen er ook spullen van andere personen op de kamer van eiser en stonden er een bureau en boekenkast op die kamer. Verder kwam de indeling van de kast niet overeen met de verklaring van eiser daarover en hingen er planken aan de muren, terwijl eiser heeft verklaard dat er niets aan de muren hangt. Bij dit laatste merkt de rechtbank wel op dat mogelijk sprake is van een misverstand, omdat de vraag van de rapporteur was: ‘hangt er in uw kamer iets aan de muren, zoals schilderijen of foto’s’.
5.5.2.
Tegenover het voorgaande staat echter dat de verklaring van eiser op een aantal gedetailleerde punten wel overeenkomt met de bevindingen van het huisbezoek. Zo heeft eiser de inhoud van de koelkast, de locatie van zijn telefoonoplader en de locatie en merken van zijn scheerspullen juist omschreven. Ook zijn eisers medicatie en administratie tijdens het huisbezoek aangetroffen, waar deze volgens eisers verklaring van 14 oktober 2020 eerder nog in Amsterdam lagen. Daarbij komt dat eiser consequent heeft verklaard dat hij voor medische afspraken naar Amsterdam reisde, dat hij voorheen veel afspraken in het ziekenhuis in Amsterdam had maar dat hij inmiddels nog maar één keer in de zes weken voor controle naar het ziekenhuis moet. Verder zijn op de bankafschriften van eiser over de periode van drie maanden voor de aanvraag geen pinbetalingen in Amsterdam te zien, terwijl dit in de periode daarvoor wel het geval was.
5.5.3.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.5.2 heeft beschreven, is de rechtbank van oordeel dat eiser heeft aangetoond dat zijn omstandigheden sinds de intrekking van de uitkering op 28 oktober 2020 zijn gewijzigd, in die zin dat hij inmiddels wel zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Op grond van die feiten en omstandigheden heeft eiser aangetoond dat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres bevond. De geconstateerde tegenstrijdigheden tussen de verklaring van eiser en de bevindingen van het huisbezoek zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van die aard dat aan het voorgaande moet worden getwijfeld, ook niet als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat eisers huisarts en tandarts in Amsterdam zijn gevestigd. Eiser heeft hierover verklaard dat hij geen huisarts in Den Haag heeft kunnen vinden en dat hij destijds acuut behandeld moest worden.
5.6.
Uit 5.5 tot en met 5.5.3 volgt dat bestreden besluit 2 niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank zal bestreden besluit 2 vernietigen omdat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep met zaaknummer SGR 21/2397 tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 oktober 2020 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht voor deze procedure niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten
.
7. Het beroep met zaaknummer SGR 22/2454 tegen bestreden besluit 2 is gegrond omdat dit besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag geen stand houdt. De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluit 2. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende informatie beschikt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb daarom dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond is moet het college het griffierecht voor die procedure aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De procesvergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/2397 tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 22/2454 tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt in het beroep met zaaknummer SGR 22/2454 dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college in het beroep met zaaknummer SGR 22/2454 tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1137.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4503.