ECLI:NL:RBDHA:2023:7106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/5090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten en inrichtingskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door A. Bogaards. Eiseres had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor huisraad en de eerste maand huur, welke door verweerder zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij in 2018 een lening heeft afgesloten bij de Gemeentelijke Kredietbank. Eiseres heeft bijzondere bijstand aangevraagd in verband met verhuiskosten en inrichtingskosten, omdat zij zich genoodzaakt voelde te verhuizen om medische redenen en vanwege de slechte staat van haar huisraad. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op basis van het feit dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat eiseres had kunnen reserveren voor deze kosten.

De rechtbank heeft overwogen dat de kosten waarvoor eiseres bijstand heeft gevraagd, in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van eiseres, zoals het langdurig wachten op een andere woning en de staat van haar huisraad, niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Wmo 2015 als voorliggende voorziening geldt voor de kosten van verhuizing op medische gronden, waardoor de aanvraag voor bijzondere bijstand niet kan worden toegewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde bijstand en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A. Bogaards).

Inleiding

Bij besluiten van 3 februari 2021 heeft verweerder de aanvragen van eiseres voor bijzondere bijstand voor huisraad (primair besluit I) en voor eerste maand huur (primair besluit II) afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw).
1.2.
Op 15 februari 2018 heeft eiseres een krediet ter hoogte van € 828,66 gekregen van de Gemeentelijke Kredietbank (GKB), die zij met maandelijkse bedragen van € 23,77, laatstelijk in februari 2021, heeft afgelost.
1.3.
Op 22 november 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor “inrichtingskosten, verhuiskosten, huur en borgkosten” in verband met verhuizing. Op 27 november 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor “bed met matras, een klerenkast, bankstel en koelkast” omdat alles stuk is en “al 20 jaar gedaan met de spullen”. Op de checklist inrichtingskosten bij verhuizing heeft eiseres vermeld dat zij niet kan sparen omdat zij tandartskosten had, een wasmachine en een telefoon heeft gekocht, en Eneco moest betalen. Verder heeft eiseres op de checklist vermeld dat zij wil verhuizen omdat zij ziek is, in het bijzondere paniekaanvallen heeft, kniepijn, ademhalingsproblemen, en last heeft van haar hoofd.
1.4.
Met ingang van 27 november 2020 huurt eiseres woonruimte waarvan de huur € 593,01 per maand bedraagt en de bijkomende kosten € 37,69 per maand.
1.5.
Naar aanleiding van de aanvragen heeft het hoofd armoederegelingen van verweerder aan eiseres gevraagd om nadere informatie. Eiseres heeft op 30 november 2020 bericht dat zij per 28 december 2020 verhuist en op 2 januari 2021 heeft zij bericht dat de reden van verhuizing is dat zij patiënt is van Parnassia en zo ziek is dat zij de trap niet meer op kan. Zij is kortademig en heeft last van paniekaanvallen die haar handen en voeten doen trillen. Verder heeft eiseres op 2 januari 2021 bericht dat zij twaalf jaar stond ingeschreven als woningzoekende en niet heeft kunnen sparen, omdat zij al jaren een minimuminkomen heeft en een schuld heeft bij de Belastingdienst, waarvoor zij een regeling heeft getroffen. Haar huisraad was kapot en daarom heeft zij die niet meegenomen naar de nieuwe huurwoning. Concreet vraagt eiseres in de brief van 2 januari 2021 om bijzondere bijstand voor de kosten van een bed ter hoogte van € 600,-, laminaat €1.500,-, schilderwerk € 500,-, eettafel en stoelen € 359,-, fornuis zonder concreet bedrag, zitbank € 509,-, gordijnen € 200, kledingkast € 231,- en meubelkast € 179,-.
1.6.
Eiseres heeft op 20 februari 2021 aan de GKB gevraagd om een lening voor kosten van “woninginrichting (o.a. een nieuw bed)”. In het rapport van 10 maart 2021 waarin de aanvraag wordt beoordeeld staat dat eiseres € 3.000,- wilde lenen en dat maximaal een lening van € 2.200,- wordt verstrekt. Op basis van een inkomen van € 1.006,- is in het rapport berekend dat eiseres geen afloscapaciteit heeft. Vanwege de goede ervaringen is toch een lening verstrekt. Hierop heeft de GKB op 16 maart 2021 aan eiseres een lening verstrekt ter hoogte van € 2.200,-.
1.7.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvragen in de primaire besluiten I en II gehandhaafd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De kosten zijn voorzienbaar, zodat eiseres daarvoor had kunnen reserveren. Voor zover eiseres stelt om medische redenen een tegemoetkoming te willen in de kosten voor de eerste maand huur en de inrichting, heeft de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) als voorliggende voorziening te gelden. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de kosten voor eerste maand huur van € 630,70, waarborgsom en inrichtingskosten (laminaat, schilderwerk en gordijnen) samenhangen met de verhuizing. Verder heeft verweerder in het verweerschrift gewezen op de lening van de GKB, die volgens verweerder als voorliggende voorziening heeft te gelden.
2. Eiseres is op de hierna te bespreken gronden in beroep gekomen.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover relevant, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
3.2.
De kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
3.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake was van bijzondere omstandigheden. Zij voelde zich genoodzaakt te verhuizen om medische redenen en omdat zij zich na een inbraak in 2019 onveilig in de woning voelde. Zij stelt dat zij niet heeft kunnen reserveren. Zij loste af op de lening bij de GKB.
3.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres stond al twaalf jaar op de wachtlijst voor een andere woning. Haar huisraad was naar eigen zeggen twintig jaar oud. Dit betekent dat de verhuizing, woninginrichting en vervanging van huisraad al zeer lange tijd voorzienbaar was. Al die tijd had eiseres daarvoor geld opzij kunnen en moeten zetten. Dat eiseres vanaf februari 2018 tot maart 2018 met een bedrag van € 23,77 per maand een schuld bij de GKB afloste, betekent niet dat zij niet had kunnen reserveren. Dat in een rapport van de GKB staat dat eiseres op dat moment geen aflossingscapaciteit heeft, maakt de conclusie ook niet anders. Daarbij komt dat zelfs als voldoende reserveringsruimte ontbreekt in verband met schulden de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen, dat geen bijzondere omstandigheid oplevert die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt.
3.3.2.
Bovendien moet, zoals verweerder heeft overwogen de Wmo 2015 als een voorliggende voorziening worden aangemerkt voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten op medische gronden. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, Pw in beginsel aan bijstandverlening voor verhuis- en inrichtingskosten in de weg stond. Daarom geldt dat ook als de verhuizing op medische gronden noodzakelijk was, dit niet betekent dat bijzondere bijstand moet worden verleend. Het beroep van eiseres op medische noodzaak treft dan ook geen doel.
3.3.3.
Met de lening van de GKB is in een groot deel van de door eiseres begrote kosten voorzien. Dat eiseres die lening moet aflossen levert geen bijzondere omstandigheid op die bijstand – om niet – rechtvaardigt.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
5. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.