Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Kaukab Alradi, eiseres
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum]
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum]
[minderjarige]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, Kaukab Alradi, op 10 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 12 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 22 december 2022 de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. De rechtbank heeft eiseres op 29 december 2022 verzocht om binnen twee weken te laten weten of zij het beroep intrekt, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Het beroep heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit van 22 december 2022, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep ongegrond is, omdat verweerder geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres heeft toegekend.
De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) die zich hebben uitgesproken over de verbindendheid van de Tijdelijke wet en de mogelijkheid van het verbeuren van dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd is, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op 17 mei 2023.