ECLI:NL:RBDHA:2023:7071
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Kazachse nationaliteit, op 29 mei 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij brief van 26 augustus 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 1 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 24 februari 2023 heeft verweerder alsnog de aanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft het beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het besluit van 24 februari 2023 is ongegrond, omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.