ECLI:NL:RBDHA:2023:7069
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoeker, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 1 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 27 september 2022 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.