ECLI:NL:RBDHA:2023:7066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
NL22.20679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, van Afghaanse nationaliteit, op 10 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag werd op 10 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiseres heeft op 8 december 2022 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar heeft ook op 12 oktober 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens is de staatssecretaris een dwangsom verschuldigd van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 12 oktober 2022 tot en met 22 november 2022. Eiseres is vrijgesteld van het betalen van griffierecht en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op 17 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

geboren op [geboortedatum]
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 10 maart 2021 een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend.
Bij besluit van 10 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 maart 2021 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 8 december 2022 bezwaar gemaakt.
Op 12 oktober 2022 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
Op 13 oktober 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b, van de Vw, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, wordt beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb, kan de beslissing worden verdaagd voor ten hoogste zes weken.
5. Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2022 het ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres van 8 december 2022 bevestigd. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar in te dienen en de beslistermijn met zes weken verdaagd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de beslistermijn wordt verlengd met het aantal dagen dat eiseres nodig heeft om de gronden in te dienen. Eiseres heeft de gronden ingediend op 9 februari 2022. De termijn is daarmee met twee weken opgeschort. Verweerder had dan ook uiterlijk op 4 mei 2022 moeten beslissen.
6. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder op 26 september 2022 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij verweerder. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op het bezwaarschrift van eiseres.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. Eiseres heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
11. Verweerder heeft de hoogte van de (bestuurlijke) dwangsom (nog) niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 12 oktober 2022 tot en met 22 november 2022 en bedraagt
€ 1.442,-.
12. De rechtbank wijst erop dat eiseres wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 418,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
- draagt verweerder op om uiterlijk binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaarschrift bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.