Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b, van de Vw, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, wordt beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb, kan de beslissing worden verdaagd voor ten hoogste zes weken.
5. Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2022 het ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres van 8 december 2022 bevestigd. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar in te dienen en de beslistermijn met zes weken verdaagd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de beslistermijn wordt verlengd met het aantal dagen dat eiseres nodig heeft om de gronden in te dienen. Eiseres heeft de gronden ingediend op 9 februari 2022. De termijn is daarmee met twee weken opgeschort. Verweerder had dan ook uiterlijk op 4 mei 2022 moeten beslissen.
6. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder op 26 september 2022 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij verweerder. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op het bezwaarschrift van eiseres.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. Eiseres heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
11. Verweerder heeft de hoogte van de (bestuurlijke) dwangsom (nog) niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 12 oktober 2022 tot en met 22 november 2022 en bedraagt
12. De rechtbank wijst erop dat eiseres wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 418,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.