ECLI:NL:RBDHA:2023:7058
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster op 6 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 2 maart 2023 ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan verzoekster en haar kinderen, op basis van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekster heeft beslist en deze aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een wegingsfactor van 0,5, en het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op 2 mei 2023.