In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met haar minderjarige kind naar de Filipijnen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.H. van Haga, verzocht om toestemming om met haar kind, geboren in 2018, van 22 april tot en met 11 mei 2023 naar de Filipijnen te reizen, indien de vader, mr. D.G. Bertsch, zijn toestemming zou weigeren. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. De vader heeft verweer gevoerd, waarbij hij zijn zorgen uitte over de mogelijkheid dat de moeder niet zou terugkeren met het kind naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de Filipijnse nationaliteit heeft en de vader de Nederlandse, en dat zij gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel het belangrijk is voor de minderjarige om kennis te maken met haar Filipijnse achtergrond, er onvoldoende zekerheid bestaat dat de moeder na de vakantie met het kind naar Nederland zal terugkeren. De rechtbank heeft daarbij ook de tijdelijke situatie van de moeder in Nederland en haar onroerend goed in de Filipijnen in overweging genomen. Gezien het gebrek aan zekerheid over de terugkeer van de minderjarige, heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot afgifte van het Nederlandse paspoort van de minderjarige op straffe van een dwangsom afgewezen, omdat dit niet aan de orde was na de afwijzing van het verzoek voor de vakantie. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en iedere partij opgedragen zijn eigen kosten te dragen.